GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. ISCIEKOHEN STI K H K> N°. 179. Leiden, 2 October 1936. Bij de wet van 22 Februari 1936, tot verlaging van de openbare uitgaven voor het onderwijs (Staatsblad No. 100), is o. m. wijziging gebracht in de artikelen 62 t/m 67 der Lager-Onderwijswet 1920, betreffende de schoolgeldheffing voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs. Moest tot nu toe de heffing van dat schoolgeld geschieden naar evenredigheid van het belastbaar inkomen, bedoeld in artikel 37 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914, thans zullen de gemeenten de finantieele draagkracht kunnen bepalen zoowel aan de hand van gegevens door 's rijks belastingdienst verstrekt, als aan de hand van feiten en omstandigheden van gemeentewege verzameld en vastgesteld. De door 's rijksbelastingdienst te verstrekken gegevens zijn a. die, welke voorkomen in de kohieren van de personeele belasting b. het totaal van de door den schoolgeldplichtige en zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenoote verschuldigde hoofdsommen wegens gemeentefonds- en vermogensbelasting te zamen, de laatste voor zoover zij 5.per kind te boven gaat (de z.g. gemengde hoofdsom). Naar onze meening dient geen gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheid om de finantieele draagkracht van de schoolgeldplichtigen te bepalen aan de hand van feiten en omstandigheden door de gemeente verzameld, omdat met die verzameling een niet onaanzienlijk bedrag gemoeid zou zijn en die gegevens het vermogen niet mogen betreffen. Ook zouden wij geen gebruik willen maken van de moge lijkheid om het schoolgeld op de gegevens van de personeele belasting te baseeren, aangezien op die wijze de finantieele draagkracht niet of althans veel murder nauwkeurig ka.ri worden bepaald, dan naar de gemengde hoofdsom. Verder meenen wij U niet in overweging te mogen geven gebruik te maken van de bij artikel 63, 6e lid, der wet gegeven bevoegdheid om te bepalen, dat ten aanzien van sommige groepen van schoolgeldplichtigen schoolgeld ver schuldigd is, telkens zoolang het inkomen over een week, een maand of een ander tijdvak korter dan een jaar, een bepaalde grens overschrijdt. Het komt ons toch voor, dat de aan de uitvoering van een dergelijke regeling verbonden kosten, niet gedekt zouden worden door de uit die regeling voortvloeiende hoogere opbrengst van het schoolgeld. Evenzeer moeten wij U ontraden gebruik te maken van de door de wet geschapen mogelijkheid om de inning van het schoolgeld op te dragen aan de onderwijzers, omdat het eventueele voordeel aan dien maatregel verbonden, naar onze meening zeker niet van dien aard zal zijn, dat het zou opwegen tegen het nadeel hetwelk het onderwijs daarvan zou ondervinden en tegen de lasten welke daaraan voor het onderwijzend personeel zouden zijn verbonden. Aangezien gegevens betreffende het belastbaar inkomen bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting 1914, niet meer zullen worden verstrekt, zal het schoolgeld naar ons gevoelen moeten worden berekend naar den maatstaf van de gemengde hoofdsom. In die gemengde hoofdsom zijn de volgende elementen verwerkt 1. het zuiver inkomen; 2. het aantal minderjarige eigen of aangehuwde kinderen, voor zoover deze niet zelf in de gemeentefondsbelasting zijn aangeslagen; 3. het in gezinsverband samenwonen met andere in de gemeentefondsbelasting vallende personen; 4. de plaatselijke levensstandaard, zooals deze tot uiting komt in de classificatie voor de gemeentefondsbelasting 5. het zuiver vermogen. Ter verduidelijking van het begrip „gemengde hoofdsom" geven wij het volgende voorbeeld: een schoolgeldplichtige, gehuwd, drie kinderen, wonende in een gemeente als de onze, welke in de tweede klasse is gerangschikt, heeft een inkomen van 3.000.en een vermogen van 25.000.In de gemeentefondsbelasting wordt hij alsdan aangeslagen naar een belastbare som van 3.000.verminderd met 3 X 200.kinderaftrek en vermeerderd met 100.wegens rangschikking van de gemeente in de tweede klasse. De belastbare som bedraagt dan 2500.Aan hoofdsom gemeentefondsbelasting is verschuldigd 48.en voor het vermogen aan ver mogensbelasting 20.Dit, laatstgenoemde, bedrag wordt verminderd met 3 X 5.De gemengde hoofdsom bedraagt dan 48.j- 20.3 X 5.— 53.—. Op grond van de wettelijke bepalingen behoeft geen andere verandering in de schoolgeldtarieven te worden ge bracht dan deze, dat het maximum-schoolgeld voor het gewoon lager onderwijs, in verband met de daling van de gemiddelde kosten van dat onderwijs, van ƒ133.tot 123.moet worden teruggebracht. Wat het tarief van het schoolgeld voor het uitgebreid lager onderwijs aangaat, zou eenige verhooging van het maximum-schoolgeld, wel mogelijk zijn. Aangezien echter schoolgeldplichtigen met een inkomen, waarbij het maximum van het tarief van het schoolgeld wordt geheven, bij dit onderwijs slechts spora disch voorkomen, zou een verhooging van het tarief hoofd zakelijk drukken op de kleine- en middelinkomens. Waar nu het verlies, hetwelk het gevolg zal zijn van de verlaging van het maximum-schoolgeld, voor het gewoon lager onderwijs zal worden opgevangen door de meerdere opbrengst als gevolg van den nieuwen grondslag „hoofdsom vermogensbelasting", de nieuwe regeling voor de gemeente derhalve ongeveer dezelfde opbrengst zal opleveren als de tot 1 September j.l. geldende en het schoolgeld slechts wordt verhoogd voor een. aantal van de schoolgeldplichtigen, die een zeker vermogen bezitten of die in gezinsverband samenwonen met andere in de gemeentefondsbelasting val lende personen, zouden wij niet wenschen te zien over gegaan tot verhooging van de tarieven van het schoolgeld voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs. Verder vestigen wij er Uwe aandacht op, dat door het vervallen van de bepaling, dat het schoolgeld moet worden geheven van de ouders der leerlingen, of bij ontstentenis van beide ouders, van de voogden of verzorgers, de ge meenten thans de vrijheid hebben gekregen zelf te bepalen, wie schoolgeldplichtig zijn en dat thans wettelijk is komen vast te staan, dat van beslissingen op bezwaar- en ver zoekschriften beroep openstaat bij den Baad van Beroep voor de Directe Belastingen en van diens beslissing beroep in cassatie bij den Hoogen Baad. Wanneer wij eindelijk nog opmerken, dat krachtens artikel 67, 3e lid, der wet verschillende bepalingen, welke in de bestaande heffingsverordening voorkomen, moesten worden overgebracht naar de verordening op de invordering van het schoolgeld, zullen de door ons ontworpen verordeningen op de heffing en invordering van het schoolgeld geen andere toelichting meer vereischen dan deze, dat het ons practi- scher scheen het schoolgeld voor de school voor buitenge woon lager onderwijs te zamen met dat voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs bij een en dezelfde ver ordening te regelen, omdat de beroepsprocedure voor het schoolgeld voor die drie soorten van onderwijs voortaan gelijk zal zijn en ook voor de heffing van schoolgeld voor het buitengewoon lager onderwijs geen opgaven betreffende de Inkomstenbelasting kunnen worden verkregen. Thans komende tot het schoolgeld voor het Gymnasium en de beide Hoogere Burgerscholen, deelen wij mede, dat bij paragraaf 3 van bovengenoemde wet nog is bepaald, dat de op het tijdstip van inwerkingtreding van die paragraaf (n.l. 1 Maart 1936) van kracht zijnde verordeningen op de heffing en invordering van schoolgeld van gemeentelijke scho len voor middelbaar- en gymnasiaal onderwijs in de gemeen ten, waar overeenkomstige van Bijkswege gesubsidieerde bijzondere scholen gevestigd zijn, met ingang van 1 Sep tember 1936 vervallen. Aangezien in onze gemeente derge lijke, gesubsidieerde bijzondere scholen gevestigd zijn, zal derhalve een nieuwe schoolgeldregeling voor het gymnasiaal- en middelbaar onderwijs moeten worden vastgesteld. Uit de op het desbetreffend wetsvoorstel gegeven toelichting blijkt, dat het in de bedoeling van de Eegeering ligt, dat de ge meenten, waar van B-ijkswege gesubsidieerde scholen voor gymnasiaal- en middelbaar onderwijs zijn gevestigd, met het oog op de regeling van het Bijkssubsidie voor die scholen, de schoolgeldregeling voor haar eigen scholen, zooveel mogelijk in overeenstemming brengen met de Bijksschoolgeldregeling. Aangezien nu de bestaande regeling voor het Gymnasium en de beide Hoogere Burgerscholen vrijwel een copie is van de vorige Bijksregeling, achten wij aansluiting bij de nieuwe Bijksregeling, vastgesteld bij beschikking van de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Finan ciën van 26 Maart/6 April 1936, gewijzigd bij beschikking van 4/7 Mei 1936, gewenscht. Aangezien dit tarief ook is gebaseerd op de gemengde hoofdsom, zal de gemengde hoofdsom derhalve voortaan ook de maatstaf moeten zijn voor de heffing van school geld voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. Wat verder de voor dit schoolgeld ontworpen verorde ningen aangaat, merken wij op, dat er wat de inrichting en wat de redactie betreft, zooveel mogelijk is gestreefd naar overeenstemming met de ontwerp-verordeningen be treffende de heffing en invordering van schoolgeld voor de verschillende soorten van lager onderwijs. Ten slotte deelen wij nog mede, dat de in de bestaande verordeningen op de heffing van schoolgelden voor alle bovengenoemde soorten van onderwijs voorkomende bepa lingen betreffende het opleggen van voorloopige aanslagen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 1