87 In verband hiermede zijn door ons aan ëen aantal daar toe in aanmerking komende leveranciers aanbiedingen ge vraagd voor de levering van een auto-spuit en een auto ladder, welke aanbiedingen in de Leeskamer ter inzage zijn gelegd met de daarop betrekking hebbende rapporten van den Commissaris van Politie. Gelijk uit die rapporten blijkt, verdient de aanbieding van de 17.V. Fabriek voor Wagenbouw, IJzerconstructie en Brandweermaterieel v/h. J. Geesink en Zonen, te Weesp, met betrekking tot de levering van de autospuit en die van de N.V. Handelmaatschappij Ad. Yoigt en Co., te Amsterdam, met betrekking tot de levering van een auto ladder, gelet op de prijzen in verband met de technische kwaliteiten waaraan het aangebodene voldoet, de voorkeur, zoodat de levering aan die Naamlooze Yennootschappen kan worden opgedragen. De N.V. Fabriek voor Wagenbouw, IJzerconstructie en Brandweermaterieel v/h. J. Geesink en Zonen biedt aan een autospuit te leveren tegen een bedrag en op de con dities, welke in de Leeskamer ter inzage zijn gelegd. De spuit heeft een capaciteit van 2000 L. water per minuut bij 8 atmosfeer, zal worden uitgevoerd met gesloten caros- serie, plaats biedende aan 8 a 10 personen en worden voor zien van een centrifugaalpomp en een droge luchtpomp, welke pompen zullen worden aangedreven door den automo biel-motor. De 17.Y. Handelmaatschappij Ad. Voigt en Co. biedt aan een vier-deelige geheel stalen uitschuifladder te leveren tegen een bedrag en op de condities, waarvoor eveneens naar de in de Leeskamer liggende stukken moge worden verwezen. De ladder heeft een stijghoogte van 20 M., het oprichten, uit- en inschuiven geschiedt door den automobiel-motor en voorts is zij zoodanig ingericht, dat zij bij brand of andere ongevallen mede als kraan zal kunnen worden gebezigd. Vermits voor deze onderhandsche opdrachten een afzon derlijk raadsbesluit vereischt is, geven wij Uwe Vergadering derhalve alsnu in overweging: a. de levering van een auto-motorspuit ondershands op te dragen aan de 17.V. Fabriek voor Wagenbouw, IJzer constructie en Brandweermaterieel, voorheen J. Geesink en Zonen, te Weesp, b. de levering van een auto-draailadder in 4-deelige uit voering ondershands op te dragen aan de 17.V. Handel maatschappij Ad. Voigt en Co., te Amsterdam, een en ander overeenkomstig de overgelegde voorwaarden en tegen de overgelegde prijzen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 177. Leiden, 1 October 1936. In verband met de opheffing van de door de Afdeeling Leiden van de Vereeniging tot Verbetering van het Lot der Blinden in Nederland en zijn Koloniën geëxploiteerde werkinrichting voor blinden, hebben wij de vraag onder oogen gezien, of vanwege de gemeente op voor haar financieel verantwoorde wijze, in een werkgelegenheid voor Leidsche blinden zou kunnen worden voorzien. De werkinrichting van de vorengenoemde afdeeling is, naar bekend is, opgeheven omdat over de laatste jaren, ondanks een belangrijk jaarlijksch subsidie uit de gemeentekas, geen sluitende exploitatierekening was te verkrijgen. Dit vond vooral zijn oorzaak in de moeilijkheden, welke werden ondervonden bij den afzet van de in de inrichting ver vaardigde voorwerpen. Die moeilijkheden, waarmede ook dergelijke instellingen elders te kampen hebben, zijn, het behoeft geen betoog, geenszins opgeheven, doch duren nog onverzwakt voort. Ook een nieuwe werkinrichting zal daar zonder twijfel mede te kampen hebben. Slechts indien de opzet van de nieuwe inrichting grondig zal verschillen met dien van de opgeheven inrichting, achten wij kans van slagen aanwezig. Doen wij dan ook hieronder het voorstel, om tot de op richting van een werkinrichting voor Leidsche blinden te besluiten, dan geschiedt dit derhalve, dit stellen wij met nadruk voorop, onder het uitdrukkelijke voorbehoud, dat de opzet van die inrichting, in het bijzonder voor zooveel de fabricage en de belooningen der blinden betreft, in belangrijke mate zal moeten afwijken van dien van de opgeheven inrichting. De aanmaak van artikelen zal zich geheel naar de omzetmogelijkheid moeten regelen; de be looningen der blinden naar de bedrijfsuitkomsten. Ook dan is het nog geenszins zeker, dat de inrichting met behulp van het door de gemeente ten hoogste beschik baar te stellen bedrag, waarover nader, levensvatbaarheid zal blijken te bezitten, zoodat wij de oprichting van de inrichting als een voorloopigen maatregel zouden willen zien beschouwd, om na een jaar de bestendiging opnieuw onder oogen te kunnen zien. Over de sociale beteekenis van een werkgelegenheid voor blinden behoeven wij hier niet uit te weiden. Ook kunnen wij ons er van ontslagen achten 'om aan te toonen, dat het scheppen van een werkgelegenheid voor blinden een financieel offer van de gemeente waard is. Uwe Vergadering verleende immers reeds sedert geruimen tijd een belangrijk jaarlijksch subsidie aan vorengenoemde afdee ling, ten einde haar de exploitatie van een werkgelegenheid voor blinden mogelijk te maken. Dit jaarlijksch subsidie bedroeg met ingang van 1933, afgezien van eenige aanvullende subsidies, 6.000. Bij het onderzoek naar de mogelijkheid van het verschaffen van een werkgelegenheid aan de blinden hebben wij voor opgesteld, dat in dezen tijd bezwaarlijk voor dat doel een grooter bedrag uit de gemeentekas kan worden beschikbaar gesteld dan voorheen en dat derhalve de financiëele gevol gen van het scheppen van zoodanige gelegenheid der ge meente op geen grootere uitgave dan van ten hoogste 6.000.per jaar mag komen te staan. De Afdeeling Leiden van de Vereeniging tot Verbetering van het Lot der Blinden in Nederland en zijn Koloniën kon ondanks het door de gemeente verleende subsidie, de werk gelegenheid voor blinden niet blijven exploiteeren, doch wij zijn van oordeel, dat het, met inachtneming van het voren- vermelde voorbehoud, gewettigd is voor een jaar een proef te nemen met een voortzetting van de inrichting. Met het vorenstaande willen wij, wij constateeren dit uitdrukkelijk, geenszins hebben gezegd, dat de afdeeling Leiden van de Vereeniging tot Verbetering van het Lot der Blinden in Nederland en zijn Koloniën bij de exploitatie van de opgeheven werkgelegenheid in eenig opzicht tekort is geschoten, doch slechts dit, dat het onder andere, gun stiger tijdsomstandigheden aangevangen werk, onder de tegenwoordige, van de vroegere wel zeer verschillende, tijdsomstandigheden niet onveranderd opnieuw ter hand kan worden genomen. De oplossing, welke ons College voor oogen staat, komt op het volgende neer. Aan de blinden, die in de opgeheven werkinrichting werk zaam waren, wordt thans door de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon een ondersteuning uitge keerd van in totaal 2.600.per jaar. Deze steunverleening kan worden voortgezet en beschouwd worden als het grondbedrag, dat elke blinde, eventueel met zijn gezin, ten minste voor zijn noodzakelijk levensonderhoud behoeft. Daarnaast zal den blinde, die in de op te richten werk inrichting werkzaam is, wegens den door hem verrichten arbeid, een werkloon worden uitgekeerd, dat, evenals de arbeidstijden, zal moeten worden bepaald in verband met de omzetmogelijkheid. Behalve het grondbedrag zal dus het te ontvangen loon geheel afhangen van de resultaten van de exploitatie. Het steunbedrag zal met het werkloon, vanwege de na te noemen Commissie, aan welke het beheer der inrichting ware op te dragen, aan de betrokkenen worden uitgekeerd. Ook bij volkomen deskundige leiding van de op te richten werkinrichting zal financiëele steun van de gemeente niet kunnen worden ontbeerd. Deze steun zou, rekening houdende met de ondersteuning vanwege Maatschappelijk Hulpbetoon ten bedrage van 2.600.slechts ten hoogste 3.400.mogen bedragen, doch met het oog op de noodzakelijke kosten van inrichting zouden wij dien steun voor het proefjaar bepaald wenschen te zien op ten hoogste 4.000.welk bedrag overeenkomt met het restant van het ten behoeve van de opgeheven inrichting op de begrooting van dit jaar uitgetrokken subsidie ad 6.000. Blijken de resultaten na afloop van het proefjaar van dien aard, dat de inrichting kan blijven gehandhaafd, en wordt alsdan tot voortzetting besloten, dan zal evenwel moeten worden gestreefd naar een geleidelijke vermindering van het subsidiebedrag ad ten hoogste 3.400. Het beheer van de inrichting kan worden opgedragen aan een Commissie, waarvan de samenstelling aan ons College ware over te laten. Voor een benoeming als lid van die Commissie komen o.i. in aanmerking: de Directeur van den Gemeentelijken Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon, een lid van het Bestuur van de Afd. Leiden van de Vereeniging tot Ver betering van het Lot der Blinden in Nederland en zijn Koloniën, een lid van het Bestuur van den Nederlandschen Blindenbond, een lid van den Gemeenteraad en verder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 5