MAANDAG 17 AUGUSTUS 1936.
239
Interpellaties i.z. Rijkssteunregeling voor werkloozen.
(Wilmer e.a.)
meester en Wethouders. Nu komt dezelfde heer van Stralen
zeggen, dat hij vóór de motie is. Spreker constateert, dat hier
een politieke zaak gemaakt wordt van den nood van de
werkloozen.
De heer van Eek meent, dat dit toch een beleediging is.
De heer van Stralen gevoelt er behoefte aan even terug te
komen op hetgeen de heer Wilmer zoo juist heeft gezegd en
protesteert er tegen, dat de heer Wilmer spreker op deze
wijze in een zeer eigenaardig daglicht wil stellen.
Spreker heeft namens Burgemeester en Wethouders het
aannemen van de motie ontraden. Dat dit zou geschieden,
heeft spreker ook vanmorgen in het College geaccepteerd.
Spreker heeft toen gezegd, dat hij zou probeeren de motie
ingetrokken te krijgen, maar meent toch als de voorstellers
hun motie handhaven, dat hij als sociaal-democraat, zijn
overtuiging geweld zou aandoen door daartegen in te gaan.
Spreker zegt, dat deze zaak nu zeer onverkwikkelijk dreigt
te worden, hetgeen alleen komt, omdat hij heeft medegedeeld
vóór de motie te zullen stemmen, terwijl hij straks gezegd
heeft, dat hij de motie ontraadt, alleen om het motief, dat,
als er geen eenstemmigheid is, deze motie in de papiermand
terecht dreigt te komen.
Toen spreker bleek na het antwoord van Burgemeester en
Wethouders, dat verschillende stroomingen in den Baad niet
bereid waren om een uitspraak te doen als in de motie vhn
den heer Snel wordt gevraagd, was hij bevreesd, dat er een
onzuivere stemming zou komen. Daarom heeft hij gevraagd
de motie terug te nemen, maar wanneer dit niet geschiedt,
kan spreker zijn overtuiging niet prijsgeven. Een deel van den
Baad staat op het standpunt: de Baad heeft er niet mede
te maken. Spreker is van oordeel, dat de Baad er wel mede
te maken heeft en wanneer men het standpunt, dat de Baad
het recht heeft zich rechtstreeks tot den Minister te wenden,
aan een beslissing wenscht te onderwerpen, heeft spreker geen
behoefte om tegen te stemmen.
De heer Wilmer handhaaft zijn opmerking, dat van de
ondersteuning van de werkloozen een politieke zaak wordt
gemaakt. Spreker wenscht daarvoor ook het bewijs te geven,
voorop stellende, dat men in het maken van een politieke
zaak van iets niet moet-zien het meest afschuwelijke, dat ter
wereld bestaat. De heer van Stralen heeft straks gezegd:
als lid van het College van Burgemeester en Wethouders ben
ik tegen deze motie, maar als sociaal-democraat zal ik er
voor stemmen. Dat bewijst, dat van den werkloozensteun en
deze geheele affaire een politieke zaak wordt gemaakt.
De heer van Eek wenscht er met kracht tegen te protes
teeren, dat de heer Wilmer voortdurend tegenover de ver
gadering optreedt als een soort censor. De Baadsleden
handelen allen volgens hun overtuiging en het is de over
tuiging van de sociaal-democraten, dat deze zaak het best
gediend wordt door een uitspraak van den Baad. De heer
Eikerbout schijnt het verschil niet te zien tusschen een
uitspraak van een College als Burgemeester en Wethouders,
grootendeels een College van uitvoering, en een uitspraak
van den Baad, een vertegenwoordigend College. Wanneer de
sociaal-democraten meenen, dat door een uitspraak van den
Baad het belang van de werkloozen en dat van de geheele
Leidsche bevolking het best wordt gediend, heeft de heer
Wilmer niet het recht te zeggen: gij maakt er een politieke
zaak van.
De heer van Weizen zegt, dat uit de verklaring van den
heer van Stralen gebleken is, dat door het College getracht
is, door een bepaald voorstel te doen, tot een eenstemmige
uitspraak van den Baad te geraken. Dat is niet gelukt.
Daardoor is een nieuwe situatie ontstaan, welke den heer
van Stralen volkomen vrijstelt van de eerst gemaakte
afspraak. Dat is niet in tegenspraak met de beginselen van
het Staatsrecht of het gemeenterecht. Het is volkomen in
overeenstemming met de goede trouw in de politiek, en
volkomen te verdedigen en te verantwoorden.
De motie van den heer Snel (zie bl. 235) wordt verworpen
met 18 tegen 14 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Bosmalen, Eikerbout,
Bomijn, Tepe, Lombert, Bergers, de Eeede, Beekenkamp,
Wilmer, Wilbrink, Manders, Tobé, Goslinga, van der Beijden,
Coster, van der Kwaak, Würtz en de Voorzitter.
Vó&r stemmende heeren van Stralen, Verweij, van Weizen,
mevrouw Braggaar, de heeren Carton, Groeneveld, van der
Voort, van Eek, Vallentgoed, Snel, Kuipers, Schüller, Hessing
en mevrouw de Cler.
Interpellaties i.z. Rijkssteunregeling voor werkloozen.
(Voorzitter e.a.)
(De heeren Beekenkamp, Wilmer en van der Voort waren
inmiddels ter vergadering gekomen.
De Voorzitter verklaart tenslotte de interpellaties van de
heeren van Weizen en Snel voor gesloten.
De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Coster kan zich indenken, dat trottoirs verstraat
moeten worden, maar begrijpt niet, dat dit juist moet plaats
hebben in de drukste maanden van het jaar, in de vacantie-
maanden, waardoor de voetgangers verplicht zijn het voetpad
te verlaten en zich op den verkeersweg te begeven, bijv. in
de Steenstraat, waar een druk verkeer is. Wanneer er nog
meer straten voor verstrating in aanmerking mochten komen,
zou spreker gaarne zien, dat dit even uitgesteld werd.
Spreker zegt, dat hij in zijn voornemen om het adres van
de zakenmenschen in de Steenstraat, betreffende de parkeer
plaatsen op den Stationsweg en omgeving, te steunen is
gesterkt doordat een hoofdambtenaar, die een groot aandeel
heeft gehad in het uitzoeken van parkeerplaatsen, toen
particulieren hem er opmerkzaam op maakten, dat men op
den smallen Stationsweg liet parkeeren, ten antwoord gaf:
„wij kunnen deze zaken toch niet gaan benadeelen in hun
bedrijf", dus den zakenmenschen in de Steenstraat den hals
omdraaien in het belang van de groote bedrijven aan den
Stationsweg.
De heer Bergers zou de volle aandacht geschonken willen
zien aan de Heerenstraat. Bij het uitkomen van de Leliestraat
naar Heerenstraat en omgekeerd hebben herhaaldelijk bot
singen plaats. Dezer dagen zijn er nog eenige fietsongelukken
gebeurd. Er hebben bijna dagelijks aanrijdingen met auto's
plaats. Het hoekhuis daar ter plaatse staat dan ook leelijk
in den weg.
De heer Goslinga vraagt, of de gemeente maatregelen wil
nemen om van het gebouw der Leidsche Katoenmaatschappij
aan de Heerengracht, dat bezaaid is met opschriften als:
„Leest De Tribune", „Stemt Sneevliet", „Mussert wint" en
dergelijke, nu Gedeputeerde Staten den aankoop hebben
goedgekeurd en het dus gemeente-eigendom is geworden,
deze ergernis verwekkende opschriften te verwijderen.
De Voorzitter antwoordt, dat de gebouwen zullen worden
afgebroken.
De heer Goslinga merkt op, dat dit nog maanden kan duren.
De heer van der Voort zegt, dat hij tijdens de begrootings-
debatten een kwestie aanhangig heeft gemaakt in verband
met het niet behartigen van de belangen der ingezetenen bij
het vervullen van vacatures bij de gemeentereiniging. Spreker
heeft toen ook aan de orde gesteld, het niet toepassen van
het rouleersysteem met betrekking tot de reparateurs van
de zoogenaamde onderlossers. Het is nu Augustus en spreker
heeft nog steeds geen antwoord gehad. Spreker verzoekt in
de eerstvolgende raadszitting antwoord te mogen ontvangen.
De heer van Eek is in het bezit van een kaart, die aan de
Baadsleden toegang geeft tot terreinen, die door de politie
zijn afgezet, en geldig is tot 1 September 1935. Spreker
vraagt, of deze duur niet verlengd kan worden en of niet
dezelfde toestemming verkregen kan worden ten aanzien van
de gemeentelijke sport- en speelterreinen.
De Voorzitter verwijst den heer van Eek naar de afdeeling
Algemeene Zaken van de gemeente-secretarie.
De heer van Eek zegt, dat het hem niet alleen geldt, maar
alle Baadsleden. Spreker vraagt, of het niet collectief in orde
gemaakt kan worden.
Mevrouw de Cler vraagt, wanneer het praeadvies op het
adres van den Blindenbond kan worden verwacht.
De heer van Stralen zegt, dat hoogstwaarschijnlijk in de
volgende Baadsvergadering het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders zal kunnen worden behandeld.
De heer van der Heijden vestigt de aandacht op de tusschen
Turfmarkt en Schouwburg staande meerpalen, welke, sinds
er boomen geplant zijn, gevaar opleveren voor het verkeer.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.