238 MAANDAG 17 AUGUSTUS 1936. Interpellaties i.z. Rijkssteunregeling voor werkloozen. (van Eek e.a.) taak heeft en of de Raad, die toch in de eerste plaats geroepen is om uiting te geven aan hetgeen leeft onder de bevolking, zich op het oogenblik rechtstreeks moet uitspreken. De heer de Reede zegt, dat de Raad daar niet voor is. De heer van Eek is van oordeel, dat de Raad daar wel voor is. De Raad is de vertegenwoordiging van de ingezetenen. De heer de Reede zegt, dat de Raad als propagandamiddel wordt gebruikt. De heer Wilmer zegt, dat de heer van Eek zich hopeloos vastpraat. De heer van Eek wijst er op, dat de Raad vertegenwoordigt de ingezetenen. Waar onder de ingezetenen op het oogenblik een zekere overtuiging leeft omtrent de maatregelen, welke de Regeering denkt te nemen, ligt het op den weg van den Raad om zich daarover uit te spreken en zich te wenden tot de Regeering. Daarbij komt deze bijzondere omstandigheid, dat Burgemeester en Wethouders het nog noodig achten een onderzoek in te stellen. Spreker vindt dat in deze om standigheden een groote dwaasheid, een uitspraak in strijd met de werkelijkheid. De heer Wilmer vraagt, of de heer van Eek ondanks het feit, dat de Wethouder een dwaasheid begaat, toch ver trouwen in hem stelt. De heer van Eek antwoordt, dat hij toch vertrouwen heeft in den Wethouder. Spreker weet hoe natuurlijk het voorstel van Burgemeester en Wethouders is tot stand gekomen. Allen begrijpen ook het betoog, door den Wethouder gehouden. Spreker acht het dus gewen,scht, dat de Raad een eenstemmige uitspraak doet en had niet anders verwacht. Spreker had gemeend, dat daar omtrent geen verschil van meening zou bestaan en onder deze omstandigheden allen zonder uitzondering er voor zouden gevoelen om er met kracht rechtstreeks bij de Regeering op aan te dringen: neem deze noodlottige maat regelen niet en zoo gij hen genomen hebt, trek hen in.rDat was volkomen natuurlijk en in overeenstemming geweest met de taak van den Raad. Het spijt spreker hij kent de omstandigheden dat het in het College anders geloopen is ten einde tot een uitspraak te komen, maar de fout ligt niet bij sprekers partijgenooten, doch bij hen, die niet be grijpen, wat onder deze moeilijke omstandigheden de taak van den Raad is. Onder deze moeilijke omstandigheden had er een eenstemmige uitspraak moeten komen en deze zou er ook gekomen zijn, indien de heeren Wilbrink en Wilmer dat niet hadden tegengewerkt'. De Raad heeft' gehoord, dat sprekers partijgenooten bereid waren om te komen tot een compromis en dat zij alleen gebukt hebben om een een stemmige uitspraak te krijgen. Er is geen verschil van mee ning. Daarover loopt het dus niet. De zaak is in de verkeerde richting gestuurd door hen, die niet wenschen, dat er een eenstemmige uitspraak komt en die dat waarschijnlijk ook zullen bereiken. De sociaal-democraten dragen dan echter niet de verantwoordelijkheid, maar zij, die op het oogenblik niet bereid zijn zich uit te spreken, hetgeen de plicht der Raadsleden is, in overeenstemming met datgene, wat leeft onder de bevolking en met den economischen toestand, die niet bereid zijn uit te spreken de raadgevingen, die op het oogenblik tot de Regeering gericht zouden moeten worden. Onder deze omstandigheden kan sprekers fractie deze motie niet intrekken. De heer Bergers zegt, dat zijn fractie van plan is tegen de motie te stemmen, aangezien zij nog wel vertrouwen hebben in het College van Burgemeester en Wethouders. Het geheel is een praten over en weer, een schijn wekken, maar het was reeds van te voren besproken, zoo men noemt een opgemaakt bed. Waar de Wethouder zelf gevraagd heeft om vertrouwen, wil sprekers fractie hem dit ook geven. De heer Eikerbout merkt op, dat de heer van Eek heeft gezegd, dat de Raad de vertegenwoordiger is van de ge meentenaren; dat is juist, doch de Raad heeft zijn ver trouwensmannen in het College, welke vertrouwensmannen met het voorstel komen, dat bijaldien de Regeering nog verdere stappen doet, zij voor de belangen van de gemeente naren op de bres zullen staan. Indien zij in deze richting willen werken, laten Burgemeester en Wethouders het dan maar eens zonder ondersteuning doen. Als later blijkt, dat Interpellaties i.z. Rijkssteunregeling voor werkloozen. (Eikerbout e.a.) zij ondersteuning noodig hebben, kan de Raad zich daar omtrent alsnog uitspreken. De heer van Stralen is het met den heer van Eek eens, dat de Raad wel degelijk het recht en zelfs den plicht heeft om in een aangelegenheid als deze zich een oordeel te vormen en dat ter kennis van de Regeering te brengen. Spreker heeft altijd het standpunt ingenomen: als ter plaatse door Regee- ringsmaatregelen een toestand dreigt te ontstaan, die voor de ingezetenen noodlottig is, heeft het gemeentebestuur den plicht, de Regeering te wijzen op de ongewenschte gevolgen van deze maatregelen. De heer Wilmer merkt op, dat de Wethouder den Raad toch adviseert om het niet te doen. De heer van Stralen antwoordt, dat hij dit inderdaad adviseert en dat hij aanstonds zal zeggen om welke reden. Sprekers standpunt is altijd geweest: als het gemeente bestuur ziet, dat door bepaalde Regeeringsmaatregelen de belangen van ingezetenen dreigen veronachtzaamd te worden en voor die ingezetenen een zeer ongewenschte toestand ontstaat, is het gemeentebestuur er niet af met te zeggen dat is Rijkszaak, daaraan kunnen wij niets doen. Dan heeft het gemeentebestuur den plicht den Minister op den ernst van de feiten te wijzen. Spreker heeft geadviseerd de motie in te trekken, omdat hij niet gaarne zou zien, dat over deze zaak een onzuivere stemming zou plaats hebben. Wordt de motie aangenomen met een meerderheid van enkele stemmen, dan is die uit spraak onzuiver, waar de geheele Raad toch blijkbaar van oordeel is, dat deze Regeeringsmaatregelen ongewenscht zijn. Een onzuivere stemming in deze ernstige aangelegenheid zou spreker willen voorkomen. Wordt de motie met een geringe meerderheid aangenomen, dan zal de Regeering onderstellen, dat het overige deel van den Raad een andere meening heeft. Daarom hoopt spreker, dat de motie wordt ingetrokken en genoegen, genomen wordt met zijn stellige toezegging, dat door hem zk\ worden gegaan in de richting, welke in de motie is aangegeven. De heer Hessing wenscht een ernstig woord van protest te laten hooren tegen een uitlating van den heer Bergers. De heer Bergers spreekt van een „opgemaakt bed" alsof de sociaal-democratische fractie tevoren overleg had gepleegd met den Wethouder omtrent hetgeen bij deze gelegenheid zou worden gezegd. Spreker verklaart, dat over deze zaak tusschen den heer van Stralen en de sociaal-democratische fractie met geen woord overleg is gepleegd. De heer van Stralen zegt, dat met hem ook geen overleg gepleegd is kunnen worden, omdat hij pas in de stad terug is. De heer Hessing hoopt, dat de heer Bergers na deze pertinente verklaring zal aannemen, dat geen overleg heeft plaats gehad. De Voorzitter wil den heer van Eek nog even van antwoord dienen, met betrekking tot de eenstemmigheid in het College. De heer van Eek heeft er een paar keer op gewezen, dat het College eenstemmig een advies heeft gegeven. Dat was juist. Spreker heeft zooeven van den heer Hessing gehoord, dat er geen contact is geweest tusschen den heer van Stralen en zijn partijgenooten. Deze zaak is vanmorgen in het College besproken en spreker heeft het op prijs gesteld als Voor zitter om met dit voorstel te komen, waaraan ook de heer van Stralen heeft medegewerkt in dezen zin, dat de redactie van het antwoord op de vraag, die hij had willen beant woorden, eenigszins is veranderd. De heer van Stralen is echter niet gebukt gegaan onder drang van het College om tot eenstemmigheid te komen. Het College nu ontraadt deze motie. Ook de heeren van Stralen en Verweij zullen tegen deze motie stemmen. De heer van Stralen ontkent dit. De Voorzitter constateert, dat de heer van Stralen dan veranderd is sedert vanmorgen. De heer Wilmer zegt, dat de heer van Stralen straks geadviseerd heeft in de eerste plaats, om de motie in te trek ken, en in de tweede plaats om niet vóór de motie te stemmen, maar vertrouwen in het beleid van Burgemeester en Wet houders te stellen, want de heer van Stralen heeft gezegd: aan deze motie hebben wij niet veelop de Regeering zal veel meer indruk maken een geargumenteerd adres van Burge- 'i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 8