MAANDAG 17 AUGUSTUS 1936. 237 Interpellaties i.z. Rijkssteunregeling voor werkloozen. (van Stralen e.a.) ingetrokken. Spreker zegt, dat hij persoonlijk met den inhoud van de motje-Snel wel accoord gaat, maar hij zou namens Burgemeester en Wethouders den Baad toch willen ont raden om de motie aan te nemen. Spreker raadt den voor steller van de motie aan zijn motie in te trekken. Men zal van spreker wel willen aannemen, dat dit onderwerp hem zeer na aan het hart ligt en dat hij daar, waar hij er toe in de gelegenheid was, natuurlijk niet nagelaten heeft op de gevolgen van deze hoogst ernstigen maatregelen te wijzen. De heer van Weizen heeft gesproken over den toestand van de huiseigenaren, vooral van de kleine, die bij door voering van dezen maatregelen de dupe zullen worden, wanneer de werkloozen hun zullen zeggen: wij hebben geen geld meer om de huur geheel te betalen, het bedrag, dat wij minder ontvangen, moeten wij minder betalen aan huur; dan kan de groep huiseigenaren daardoor zeer in het gedrang komen. Spreker meent, dat men daarover op het oogenblik nog niet kan spreken en zou dit ook als antwoord willen geven aan den heer Schiiller, die heeft gevraagd wat Burge meester en Wethouders denken te doen ten aanzien van de gemeentewoningen en de Woningwetwoningen, wanneer deze maatregel gehandhaafd blijft. Die vraag is nu niet te beantwoorden. Het College heeft zich op het standpunt gesteld, dat, wil men met kracht in den Haag kunnen aandringen op intrekking van deze maat regelen, eerst moet worden onderzocht, hoe de toestand in Leiden wordt bij invoering van de Regeeringsmaatregelen. Ook spreker is van oordeel, dat de huidige steunregeling geen verslechting toelaat, doch hij meent, dat men sterker staat wanneer men niet zonder meer tot de Begeering zegt: wij achten deze maatregelen noodlottig, doch ook cijfers en gegevens heeft om dat aan te toonen. Spreker kan zich indenken, dat er leden zijn, die zeggen: dat behoeven wij niet meer te onderzoeken, in ieder geval heteekenen de maatregelen een verslechting, wij kunnen geen versleehting meer accepteeren en daarom moet de Baad zich te weer stellen. Spreker begrijpt dat standpunt volkomen, doch in verband met hetgeen hij gezegd heeft over de samen stelling van het antwoord van Burgemeester en Wethouders kan hij zich in dit geval daar niet achter plaatsen. De heer Schüller heeft ter sprake gebracht het adres van de Federatie van Woningbouwverenigingen. De Federatie verzoekt het gemeentebestuur om, wanneer de Begeering niet terug gaat, maatregelen te nemen tot verlaging van de huren van gemeentelijke en Woningwetwoningen. Daarover kan niet beslist worden alvorens het College meer weet. Daarom adviseert spreker, dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. De Voorzitter stelt voor, het verzoek van de Federatie van te Leiden en omstreken gevestigde Woningbouw verenigingen, te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies, voorzoover betreft het slot van dat verzoek, waarbij den Baad gevraagd wordt er hij Burge meester en Wethouders op aan te dringen voorstellen tot huurverlaging in te dienen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De heer van Stralen zegt, dat hij alleen eenig vertrouwen van den Baad vraagt. Wanneer de Baad accoord gaat met het antwoord van het College, zal door spreker onmiddellijk dat onderzoek worden ingesteld. Wanneer uit dat onderzoek blijkt en dat lijkt spreker niet twijfelachtig dat de toestand van de Leidsche werkloozen geen verslechting toelaat, zal het College zich onmiddellijk tot de Begeering wenden en op grond van de cijfers en gegevens ten sterkste bepleiten het terugnemen van deze maatregelen. Met den heer Snel is spreker van oordeel, dat het invoeren van een standaardloon voor personen, die gedurende 4 jaar minder dan 26 weken hebben gewerkt, voor tal van gezinnen de noodlottigste gevolgen zal hebben. Spreker acht dezen maatregel zeer ongewenscht en bovendien buitengewoon onbillijk, waar b.v. de vakarbeiders enkel en alleen omdat voor hun werkgrage handen ten gevolge van de crisis, waaraan zij geen schuld hebben, in 4 jaar tijd geen werk is te vinden geweest, een veel lagere uitkeering zullen krijgen. Spreker meent wel te kunnen onderschrijven wat de heer Snel daarover o.m. heeft gezegd. Men moet echter, wanneer men zich tegen dezen maatregel gaat verweren, aan de hand van dat onderzoek tot den Minister precies kunnen zeggen: dat is het gevolg van uw maatregelen, en gezien deze gevolgen, dringen wij met klem op intrekking aan. Spreker geeft toe, dat, wanneer gedaan wordt wat enkele Raadsleden voorstellen, er een uitspraak komt, welke reeds Interpellaties i.z. Rijkssteunregeling voor werkloozen. (van Stralen e.a.) in verschillende gemeenten is gedaan. Spreker zou zijn stem daaraan niet onthouden. Het zou tegen zijn natuur ingaan, wanneer hij dit deed. Spreker raadt echter aan de motie in te trekken, omdat, wanneer deze slechts een kleine meerder heid zou krijgen, er dan niet van uitgaat wat er in dit hoogst ernstige geval van zou moeten uitgaan en de Minister daaruit wellicht een onzuivere conclusie zou trekken. De zaak zou geheel anders staan, wanneer het antwoord van Burgemeester en Wethouders anders had geluid. Waar dat antwoord echter luidt zooals het nu is, zou spreker den Baad willen vragen om toch vertrouwen te stellen in het College en in spreker persoonlijk; dan zal al het mogelijke worden gedaan na het onderzoek, over het resultaat waarvan bij spreker geen twijfel bestaat, om van den Minister intrekking van deze maatregelen gedaan te krijgen. De heer Snel zegt, dat er bij hem geen twijfel bestaat aan het goede voornemen van Burgemeester en Wethouders en nog minder aan de blijken van goeden wil van den Wet houder van Sociale Zaken. De toestand in de gezinnen der werkloozen laat echter niet toe, dat er nog een cent van den steun afgaat. Hoe het ook zal loopen met het onderzoek, met de bemoeiingen van Burgemeester en Wethouders in deze zaak, van den steun zal toch nog altijd weer een belang rijk stuk afgehaald worden. Spreker begrijpt niet, dat verschillende leden van den Baad er tegen opzien om een motie aan de Begeering te zenden. Legio gemeenten in het land hebben het gedaan. In Alkmaar is een motie van afkeuring aangenomen en het gemeentebestuur van het Katholieke Helmond heeft een motie, gericht tegen het Eegeeringsbeleid, met algemeene stemmen aangenomen. Spreker begrijpt niet welk bezwaar er nu tegen is in den Baad om aan de Begeering mede te deelen, dat de Gemeenteraad van Leiden niet bereid is om mede te werken aan de uitvoering van dezen maatregel. Een stroom van protesten zal bij de Begeering meer doen. Terwijl daarnaast Burgemeester en Wethouders hunne be zwaren gedocumenteerd bij de Begeering kunnen indienen. Wanneer naast de moties, die door verschillende gemeente besturen reeds aan de Begeering gezonden zijn, ook een motie door den Leidschen Baad naar den Haag wordt ge- zónden,: zal de Begeering soepeler zijn. Spreker stelt ver trouwen in den Wethouder van Sociale Zaken, maar deze kan de zaak ook niet keeren. Waar de steunuitkeering aan de werkloozen geen enkele verlaging gedoogt, is spreker niet bereid zijn motie in te trekken. De heer Wilmer herinnert er aan, dat de Wethouder zijn betoog besloten heeft met het verzoek, de motie in te trekken. Daaraan heeft hij toegevoegd: stel vertrouwen in het College van Burgemeester en Wethouders en in mij persoonlijk. Spreker wil gaarne verklaren, dat zijn fractie in dit opzicht vertrouwen stelt in het College, ook in Wethouder van Stralen. De heer Wilbrink zegt, dat hij tegen de motie-Snel zal moeten stemmen. Spreker acht niet juist het argument: laat er een stroom van adressen en moties naar den Minister gaan, dan zal hij wel overtuigd worden. Een goed geargumen teerd advies van het College van Burgemeester en Wet houders zal, temeer omdat, zooals uit de discussie wel ge bleken is, de Baad volkomen staat achter het College, meer indruk maken dan een motie als die van den heer Snel, waarin staat, zonder eenig verder argument: het kan niet. De heer van Eek wenscht op te komen tegen een uiting van den heer Wilmer. Er is geen sprake van, dat de sociaal democratische fractie geen vertrouwen stelt in het College. De heer WTilmer merkt op, dat hij dit ook niet gezegd heeft. De heer van Eek zegt, dat de heer Wilmer straks een ver klaring heeft afgelegd omdat hij meende, dat er leden waren, die een dergelijke verklaring niet wilden afleggen. Anders zou het geen zin hebben. In ieder geval wil spreker den schijn wegnemen alsof de sociaal-democratische fractie geen ver trouwen zou stellen in de toezegging van het College. De heer Wilmer zegt, dat de heer van Stralen die com binatie heeft gemaakt door te zeggen: trek die motie in en stel vertrouwen in het College en in mij persoonlijk. De heer van Eek acht het in elk geval noodig de verklaring af te leggen, dat ook de sociaal-democratische fractie vol komen vertrouwen stelt in het College. Het gaat echter over de vraag, of in de gegeven omstandigheden de Baad een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 7