MAANDAG 13 JULI 1936. 215 Jaarwedderegeling Burgemeester, Wethouders, Secretaris (van Eek e.a.) en Ontvanger. overeenstemming gekomen op 3.000.op welk bedrag het ook is vastgesteld. In 1934, toen de zaak opnieuw ter sprake is gekomen naar aanleiding van den wensch van Gedeputeerde Staten om deze salarissen te verlagen, heeft de Baad in meerderheid zich op het standpunt gesteld, dat verlaging niet gewenscht was. Spreker zal zich ook nu weer op dit standpunt stellen. Bij de vaststelling van de jaarwedde van de Wethouders op ƒ3.000.is men uitgegaan van de gedachte, dat het ambt van Wethouder niet allen tijd van den functionaris vraagt en hij in staat is zijn vroegere broodwinning geheel of gedeeltelijk te behouden. Tegenwoordig moet in menig geval een Wethouder zijn vroegere ambt of beroep prijsgeven en volledig bestaan van zijn jaarwedde. In de tegenwoordige omstandigheden is het ook voor een Wethouder moeilijk een nevenbetrekking te krijgen, waardoor hij in zijn vrijen tijd iets bijverdienen kan. Bijzondere omstandigheden buiten beschouwing latende, kan men zeggen, dat tegenwoordig een Wethouder van een gemeente als Leiden moet leven van de jaarwedde, die hij als Wethouder ontvangt. Het is in het belang van de gemeente, dat de jaarwedde van een Wethouder zoodanig is, dat ieder, die voor de functie van Wethouder bekwaam geacht wordt en ook is, die be trekking kan bekleeden. De jaarwedde van 3.000.is, gelet op zijn plichten, voor een Wethouder van Leiden aan den lagen kant, al zullen de Wethouders er geen traan om laten, wanneer op hun jaarwedde 75.wordt gekort. Het is dan ook verkeerd de jaarwedde te verminderen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Eek, luidende: „De Baad verzoekt Gedeputeerde Staten de jaarwedde der Wethouders onveranderd te handhaven op 3.000. per jaar." De heer Bergers is het met den heer van Eek roerend eens, dat de jaarwedde van de Wethouders zoo moet zijn, dat zij, indien zij voor de vervulling van hun functie hun vroegere broodwinning hebben moeten prijsgeven, daarvan geheel kunnen leven en zij zich dus geheel aan de functie van Wet houder kunnen geven, te meer als men het ambt van Wet houder niet gaat beschouwen als een bijbetrekking, die dient tot vermeerdering van de inkomsten. De heer Beekenkamp ondersteunt de motie van den heer van Eek. Waar Gedeputeerde Staten nog zeer onlangs hebben verklaard, dat er geen aanleiding bestond om de schadeloosstelling voor de Wethouders van Leiden te ver anderen, gaat het niet aan, dat zij thans den Baad verzoeken daarin toch een wijziging te brengen. Ook in dezen dient men een zekere stabiliteit te betrachten. Het voorstel van den heer van Eek wordt aangenomen met 28 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Vallentgoed, Coster, Tobé, mevrouw Braggaar, de heeren van der Beijden, Vos, Bomijn, Carton, Goslinga, Kuipers, Hessing, van der Kwaak, Beeken kamp, Jongeleen, Wilmer, Bergers, mevrouw de Cler, de heeren Lombert, Würtz, Groeneveld, van Weizen, Manders, van Bosmalen, de Beede, van Eek, van der Yoort, Snel en Schüller. Tegen stemmen: de heeren Schoneveld en Wilbrink. De Voorzitter stelt thans aan de orde het ontwerp-besluit inzake wijziging van de jaarwedderegeling voor den Secretaris en den Ontvanger. De heer Bergers bepleit handhaving van de jaarwedden van Secretaris en Ontvanger; deze komen volgens spreker niet voor verlaging in aanmerking. De heer van Eek zal zich in de tegenwoordige omstandig heden, waar de salarissen in het algemeen zijn verlaagd, niet verzetten tegen een korting van 2\% ook op de salarissen van deze ruim bezoldigde ambtenaren. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Bergers, luidende: „Ondergeteekende stelt voor de salarissen van den Secre taris en Ontvanger niet te verlagen." De heer Wilbrink wijst er op, dat de Secretaris in de gunstige omstandigheid verkeert, dat hij er bij de salariskortingen bijzonder gunstig is afgekomen. De Ontvanger is er daarbij Jaarwedderegeling Burgemeester, Wethouders, Secretaris (Wilbrink e.a.) en Ontvanger; c a. echter zeer slecht afgekomen; op zijn salaris is 1.000. gekort, dus procentsgewijs belangrijk meer dan op de sala rissen van het overig gemeentepersoneel. Is het dan recht vaardig op zijn salaris nog eens een extra-korting van 2\% toe te passen, terwijl op het salaris van verschillende hooger bezoldigde ambtenaren minder gekort wordt? Dit zou onbillijk zijn. De heer Goslinga verzoekt de motie-Bergers gesplitst in stemming te brengen. Het voorstel van den heer Bergers, voor zoover zij betrek king heeft op de jaarwedde van den Secretaris, wordt ver worpen met 20 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar, de heeren van der Beijden, Bomijn, Carton, Schoneveld, Goslinga, Kuipers, Hessing, Beekenkamp, Jongeleen, Verweij, mevrouw de Cler, de heeren Groeneveld, van Weizen, de Beede, van Eek, van der Voort, Snel en Schüller. Vóór stemmen: de heeren Coster, Tobé, Vos, van der Kwaak, Tepe, Splinter, Wilmer, Bergers, Lombert, Würtz, Wilbrink, Manders en van Bosmalen. De heer de Beede heeft zich vergist bij het uitbrengen van zijn stem en biedt hiervoor zijn verontschuldigingen aan. Het voorstel van den heer Bergers, voor zoover het be trekking heeft op de jaarwedde van den Ontvanger, wordt verworpen met 17 tegen 16 stemmen. Tegen stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar, de heeren van der Beijden, Bomijn, Carton, Schoneveld, Kuipers, Hessing, Jongeleen, Verweij, mevrouw de Cler, de heeren Groeneveld, van Weizen, van Eek, van der Voort, Snel en Schüller. Vóór stemmen: de heeren Coster, Tobé, Vos, Goslinga, van der Kwaak, Beekenkamp, Tepe, Splinter, Wilmer, Bergers, Lombert, Würtz, Wilbrink, Manders, van Bosmalen en de Beede. De heeren Splinter, Tepe en Verweij waren weer ter ver gadering gekomen. De heer van der Beijden verklaart, dat hij zich bij het uitbrengen van zijn stem heeft vergist. XVII. Voorstel inzake het toekennen van een vergoeding aan den Commissaris van Politie, in verband met het onder brengen van de brandweer bij de politie. (120) De Voorzitter weet, dat bij sommige raadsleden het voor nemen bestaat voor te stellen, de behandeling van dit voor stel van het College uit te stellen. Er zijn echter argumenten voor een dadelijke behandeling aan te voeren, die den Eaad echter niet voldoende bekend zijn. Om den Baad dit duidelijk te maken, zal spreker moeten treden in een behandeling van het geheele voorstel, waartoe echter geen aanleiding en ook geen gelegenheid bestaat, wanneer een voorstel tot uitstel van de behandeling wordt aanhangig gemaakt. Spreker acht het tot goed verstaan van de zaak noodig, dat de Baad volledig wordt ingelicht en verzoekt daarom den voorzitters van de fracties alsmede den eenlingen in den Baad, na het sluiten der middagzitting nog even te blijven, ten einde van hem een uiteenzetting te krijgen van de omstandigheden, welke zich hierbij voordoen. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8-j uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Maandag 13 Juli 1936, des avonds te 6^ uur. Thans zijn afwezig de heeren Eikerbout, van der Kwaak en de Beede. Voortgezet wordt de behandeling van punt 17. De heer Beekenkamp zegt, dat de sympathie voor dit voorstel verre van algemeen is; reeds het op 16 Maart 1936 met 17 tegen 16 stemmen aangenomen Baadsbesluit om het salaris van den Commissaris van Politie niet te verhoogen in verband met zijn meerdere werkzaamheden als comman dant van de brandweer wijst in die richting; maar ook de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 9