MAANDAG 13 JULI 1936. 213 Verordening op de Winkelsluiting. (Coster e.a.) XV. Voorstel tot wijziging van de Verordeninq op de Winkel sluiting. (122) De heer Coster kent geen onsympathieker wet dan de Winkelsluitingswet, die dieper dan eenige andere wet ingrijpt in het vrije initiatief en een dwangbuis is voor de winkeliers in consumptie-artikelen. Spreker stelt het daarom zeer op prijs, dat het College den winkeliers wil tegemoet komen. In de maand Augustus is echter de verkoop van aard beien, kersen, frambozen en aalbessen afgeloopen en worden appelen en peren aan de markt gebracht. Welke winkelier zal nu tot den klant, die op een avond in die maand in zijn winkel aardbeien of aalbessen wil koopen, zeggen: „Ik heb alleen peren en appelen, maar die kunt u morgen pas komen halen."? Spreker verzoekt de woorden „aardbeien, kersen, fram bozen, bessen en pruimen" te vervangen door het woord „fruit"; dan is de verkoop vrij en zal geen ontduiking plaats hebben. De heer Groeneveld heeft er bezwaar tegen, dat voor alle groenten-, fruit- en comestibleszaken het sluitingsuur met één uur wordt verlaat; dit geschiedt alleen ten behoeve van eenige gemakzuchtige klanten; het is in het geheel niet noodig den toch al langen arbeidsdag van de winkeliers nog meer te verlengen. Niet alle winkeliers zullen het daarmee ook eens zijn; sommigen van hen willen toch ook wel eens vrij zijn. Inderdaad is het voor den winkeliersstand een slechte tijd, maar sommige winkeliers maken zich zelf wijs, dat het wel heter zal worden, wanneer de verkoopuren maar verlengd worden. Dit helpt natuurlijk niets, omdat het den winkeliers niet slecht gaat, omdat hun klanten geen tijd hebben om geld uit te geven, maar omdat zij geen koop kracht hebben en dus niet koopen kunnen. Er is dus geen enkele aanleiding de winkeliers nog langer te laten werken; er zou integendeel in dezen tijd reden zijn het aantal ver koopuren te beperken. Spreker ziet ook niet in, dat door de voorgestelde verlating van het sluitingsuur deze winkeliers gered zullen worden; op de veilingen wordt het fruit het allerlaatst geveild, van 18 tot 19 uur, soms tot 20 uur. Wan neer het fruit daarna nog naar de winkels moet worden ver voerd en dan nog verkocht, dan vreest spreker dat de winke lier zelfs de kosten van verlichting van den winkel er niet uit haalt. Spreker ziet niet in, dat dit noodzakelijk is. Het fruit, dat den avond van den eenen dag geveild wordt, zal wel altijd pas den volgenden dag verkocht kunnen worden. Bovendien vergt men niet te veel van het publiek, wanneer men verlangt, dat het zijn benoodigdheden vóór des avonds 8 uur haalt, omdat ook de winkelier zijn vrijen tijd mag hebben. Met het aannemen van de voorgestelde verordening voedt men het publiek in de verkeerde richting op. Het voorstel van het College is een stap achteruit en spreker gevoelt er weinig voor, daaraan zijn stem te geven. De heer Bcekenkamp is van oordeel, dat de Voorzitter ook bij dit voorstel de opmerking had kunnen maken, „dat men geen strafbepalingen in het leven moet roepen, welke gemakkelijk te overtreden zijn." Spreker is er echter niet zoo zeker van, dat de Voorzitter dezelfde opmerking in dit verband zou willen maken. De thans voorgestelde verordening is zeer gemakkelijk te ontduiken en men kan er alleen zeker van zijn, dat zij wordt nageleefd, indien men voor iederen fruitwinkel een agent van politie plaatst. Spreker gaat niet zoover als de heer Groeneveld, die de winkeliers wil beschermen, terwijl zij zelf de voorgestelde verruiming van de bepalingen hebben gevraagd. Wanneer door den middenstand het verlangen wordt geuit, zich iets gemakkelijker te kunnen bewegen ten aanzien van den verkoop van zacht fruit, bestaat er bij spreker geen bezwaar tegen het geven van de gelegenheid daartoe. Willen de winkeliers de gelegenheid gebruiken om ander fruit dan zacht fruit te verkoopen, dan zal spreker hun dit niet euvel duiden. Wel heeft het spreker verbaasd, dat de Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart accoord zal kunnen gaan met de voorgestelde verruiming van de wet en de plaatselijke verordening, terwijl er volgens spreker geen „omstandigheid van plaatselijken aard" is, die aanleiding geeft tot het toepassen van art. 9 der Winkelsluitingswet. De heer van Eek zegt, dat de Commissie voor de Straf verordeningen deze zaak, waarbij inderdaad groote haast was, bij spoedeischend schrijven heeft afgedaan. Alvorens zijn handteekening onder het schrijven te plaatsen, heeft spreker de argumenten, die de heer Groeneveld thans heeft Verordening op de Winkelsluiting. (van Eek e.a.) aangevoerd en die spreker in het algemeen ook deelt, over wogen. Spreker is een sterk tegenstander van een algemeene uit breiding van de vrijheid om te verkoopen. Het gaat in dezen echter uitsluitend om den verkoop van waren, die spoedig aan bederf onderhevig zijn en na korten tijd sterk in waarde dalen. Nu bovendien de verruiming van de verkoopgelegenheid tot enkele maanden is beperkt, heeft spreker geen bezwaar tegen het voorstel. Het College gaat in zijn voorstel terecht verder dan de Leidsche Vereeniging van Handelaren in Aardappelen, Groenten en Fruit in haar adres heeft gevraagd en staat de verruiming ook toe aan de venters. Het groote voordeel hiervan is, dat het fruit gemakkelijker onder het publiek wordt gebracht. Het is van groot belang het publiek te wennen aan het koopen van veel fruit. Men moet trachten de gedachte, dat fruit een genotmiddel is, terug te dringen. In het belang voor de gezondheid van de bevolking ligt een argument voor het geven van de gelegenheid om nog des avonds laat op straat fruit te koopen. Daartegenover staan natuurlijk de sterke argumenten van den heer Groeneveld, maar spreker heeft voor dit voorstel gestemd, omdat het hier een bijzondere waar geldt, en omdat het van groot belang is, dat de menschen gewend worden zich gezond te voeden, al is het te betreuren, dat de economische omstandig heden dit menigmaal verhinderen. De Voorzitter bestrijdt de gedachte van den heer Coster om voor den verkoop van alle fruit het sluitingsuur te ver laten. Die maatregel zou erger zijn dan de kwaalde Minister zou dan zeker geen bijzondere omstandigheden in den zin der Winkelsluitingswet aanwezig achten en zou dan den geheelen maatregel niet goedkeuren. De Minister beschouwt juist het zoo laat veilen van het zachte fruit voor Leiden als een bijzondere omstandigheid. Het is dus in het belang van den middenstand en van de winkeliers om dit zoo te beperken, dat de Minister het kan goedkeuren. De heer Groeneveld behoeft niet bevreesd te zijn, dat men hiermede den verkeerden weg opgaat. De Minister staat zeer critisch ten aanzien van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden. Het is inderdaad een belang voor de winke liers, dat dit fruit nog kan worden verkocht. De heer Groeneveld zegt: men haalt de kosten van ver lichting er niet eens uit. Waar dit fruit voornamelijk verkocht wordt in de maanden Juni en Juli, zullen in verband met den zomertijd, de kosten van verlichting niet groot zijn. Spreker beveelt het voorstel dus bij den Baad aan. Den heer Beekenkamp antwoordt spreker, dat het mogelijk is, dat moeilijk te controleeren is of ook nog ander fruit verkocht zal worden ha 20 uur; de politie zal echter strenge contröle uitoefenen; blijkt misbruik te worden gemaakt, dan kan alsnog ingegrepen worden. De heer Coster is bereid om, wanneer de Voorzitter meent dat door den verkoop van alle fruit na 20 uur toe te staan aan de winkeliers schade zal worden toegebracht, dit dan te laten rusten. Den heer Groeneveld antwoordt spreker, dat het hoofd zakelijk gaat om het fruit, dat de winkeliers den vorigen dag gekocht hebben, waarvan op het oogenblik veel bederft en des ochtends met den vuilnisman meegegeven moet worden. De heer Groeneveld gunt den winkeliers rust. Dat heeft de Minister destijds ook gezegd, toen de Winkelsluitingswet behandeld werd, maar die zitten niet om rust verlegen, maar om winst, om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. De heer Groeneveld zegt, dat de heer Beekenkamp met dit voorstel meegaat, omdat de winkeliers er zelf om vragen en hij hen daarin wil vrijlaten. Zoo is het echter niet precies. Er zijn ook winkeliers, die dit niet willen, die vrij willen zijn om 20 uur, maar die, zoodra hun concurrent na 20 uur open heeft, gedwongen worden, tegen hun zin, ook na 20 uur open te blijven. Wat de vrijheid is voor den een, is dwang voor den ander. Dit is het noodzakelijke gevolg van dergelijke voorstellen. De heer Coster zegt, dat de winkeliers niet om vrijen tijd, maar wel om geld verlegen zitten en meent dus blijkbaar dat de klanten rijker worden en meer geld kunnen uitgeven, wanneer de winkels langer geopend blijven. De klanten hebben echter voldoenden tijd; zij bezitten evenwel geen geld. De meeste klanten hebben reeds op Maandag hun weekgeld uitgegeven en dan valt er op de volgende dagen niet veel meer te koopen. In geen enkele andere plaats is de behoefte aan deze be paling gebleken, terwijl toch overal zacht fruit verkocht wordt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 7