228
MAANDAG 13 JULI 1936.
Intcrpcllatie-Romijn i. z. aanlegging speelplaats school Duiven-
(van Stralen e.a.) bodestraat door werkloozc ouders.
De heer van Stralen zegt, dat dat niet juist is. De heer
Eomijn heeft dat Raadsbesluit zoo toegepast, dat een aantal
personen werden uitgenoodigd om bij Sociale Zaken te komen,
waar hun gevraagd werd, of zij bereid waren werkzaamheden
voor het steunbedrag plus een toeslag te aanvaarden. Nu is
in de Eaad daartegen, bij een interpellatie, wel bezwaar
gemaakt, maar de Wethouder heeft niet toegezegd, dat hij
dat zou nalaten; bovendien was die interpellatie toen nog
niet gehouden; die had later plaats. De heer Eomijn heeft
destijds gelegenheid gehad zijn geliefkoosd denkbeeld, de
menschen te laten arbeiden zonder loon, of tegen het steun
bedrag alleen, in toepassing te brengen, maar heeft daarvan
geen gebruik gemaakt. De heer Eomijn brengt nu deze zaak
in verband met zijn voorstel, bij de begrooting ingediend,
om te laten werken tegen het steunbedrag plus een toeslag,
maar een dergelijke overweging heeft bij deze ouders in het
geheel niet gegolden. Zij hebben via de oudercommissie aan
het gemeentebestuur verzocht op normale wijze een nood
zakelijke speelplaats aan te leggen.
Het College heeft gemeend, daaraan niet te moeten voldoen.
De ouders vonden den toestand onhoudbaar worden; zij
zagen, dat hun kinderen genoodzaakt waren den vrijen tijd
tusschen de schooluren op straat door te brengen. Uit ouder
liefde en niet uit burgerzin in den geest, waarin de heer
Eomijn dien verstaat hebben zij zich ten slotte bereid
verklaard het werk te doen, indien de gemeente hun daarvoor
het materiaal verschafte.
De heer Eomijn dient het nu niet zoo voor te stellen,
dat door de verwerping van zijn voorstel aan het College
de mogelijkheid was ontnomen van een aanbod als dit ge
bruik te maken. Het voorstel van den heer Eomijn heeft
met dit geval niets te maken, omdat hierbij geen sprake is
van werken voor steun. Er is thans alleen sprake van geheel
gratis werken, want een van de arbeiders, die het aanbod
hebben gedaan, ontving in het geheel geen steun.
De heer Romijn merkt op, dat de man dan ook niet werk
loos was en niet stempelde, zoodat de gemeente niets met
hem te maken had.
De heer van Stralen zegt, dat in elk geval de poging van
den heer Eomijn om de werkloozen hun steun te laten ver
dienen, met dit geval niets te maken had.
Op dit vergevorderde uur ontbreekt de gelegenheid om
dieper in te gaan op de verklaring van den heer Eomijn,
dat hij nog altijd de verwerping van zijn voorstel betreurt.
Spreker is thans nog even hartgrondig als destijds tegen
het voorstel en spreker ziet geen enkele aanleiding, waarom
het College het door den heer Eomijn indertijd gevraagd
Raadsbesluit zou noodig hebben om in die richting iets te
doen. Verleden jaar zijn onder de werking van het toenmalige
Raadsbesluit twee kantoorbedienden te werk gesteld, de een
op het bureau van Bouw- en Woningtoezicht om z.g. onbenut
werk te doen, de ander op een laboratorium. Voor beiden
bedroeg de steun ƒ12.50, waarop zij een toeslag ontvingen
van 2.50 per week in verband met hunne te werk stelling.
Het College heeft echter kans gezien in overeenstemming
met het Departement beide personen hetzelfde werk te
laten doen tegen een belooning van 20.per week, terwijl
de mogelijkheid bestaat, dat meer personen op dezelfde
wijze te werk gesteld worden. Dit is de betere regeling,
waar naar de heer Eomijn vroeg. Indien de Eaad gehandeld
had overeenkomstig het idee van den heer Eomijn, zou
5.000.uit de gemeentekas beschikbaar zijn gesteld,
terwijl het Eijk niets gaf. Thans draagt het Eijk voor 80
bij in het loon van 20.per week, zoodat het College in
plaats van een nadeel een voordeel heeft bezorgd aan de
gemeentekas.
Er is dus geen enkele aanleiding om op het voorstel van
den heer Eomijn terug te komen. Er is in deze zaak op een
betere wijze voorzien en er is geen enkel verband tusschen
het verworpen voorstel-Eomijn en den maatregel, dien het
College thans genomen heeft ten aanzien van den aanleg
van de speelplaats bij de school aan de Duivenbodestraat.
De heer Romijn neemt dankbaar nota van de mede-
deeling van den Wethouder, dat hij met het Departement
een regeling heeft getroffen, waardoor die menschen 20.
in plaats van 15.krijgen. Alleen verwondert het spreker,
dat dit door het College dan nooit eens in den Eaad is ge
bracht wanneer de gemeente op een dergelijke wijze menschen
te werk stelt, mag het hoofd van de gemeente dat toch ook
wel weten; dergelijke sociale maatregelen mogen ook wel ter
kennis van den Eaad worden gebracht, als de Eaad zelf
die beslissingen niet behoort te nemen. Sprekers ervaring
als Wethouder van Sociale Zaken is, dat de Eaad belang-
Intcrpellatie-Romijn i. z. aanlcgging speelplaats school Ruivcn-
(Romijn e.a.) bodestraat door werklooze ouders; c.a.
stelling had voor die zaken; spreker heeft steeds getracht
daaraan te voldoen en de eer aan den Eaad te laten.
Spreker is door het antwoord van den Wethouder ten
zeerste bevredigd; hij trekt daaruit de conclusie, dat ver
zoeken van ondersteunde werkloozen om werk bij het College
een gunstig onthaal zullen vinden; daardoor is spreker zeer
tevreden gesteld. Spreker zou gaarne zien, dat hun dan iets
meer werd gegeven dan het steunbedrag; het zou redelijk
zijn, hun dan een zij het zeer bescheiden vergoeding meer
te geven. Het College meent te kunnen volstaan met het
steunbedrag en verder niets meer en hen te kunnen laten
werken op het zeer lage steunbedrag, dat gelijk is aan of
ligt beneden het ethische minimum volgens de S.D.A.P.,
dat gegeven kan worden krachtens de Ministerieele voor
schriften. In elk geval: aan dit sociale motief, aan den wensch
om te mogen werken is door het College voldaan. Dat is
de winst van deze interpellatie.
De heer van Stralen gelooft niet, dat hij den heer Romijn
kan toezeggen, op deze wijze te zullen voortgaan. Het College
verwacht trouwens niet meer van die aanbiedingen. Boven
dien is dit een geheel op zichzelf staand geval. Wanneer het
bij die menschen werkelijk zou gaan uit de behoefte om
tegen het steunbedrag voor de gemeenschap werkzaam te
zijn, zou men hun ook ander werk moeten kunnen opdragen,
maar die menschen zullen heusch niet bij de gemeente
komen om bij een andere school ook een speelplaats aan
te leggen. Wat de heer Eomijn hierin zoekt, ligt er in het
geheel niet in. Het gaat bij deze menschen niet om gemeen
schapszin als de heer Eomijn bedoelt; geheel andere over
wegingen hebben die menschen tot hun aanbod gebracht.
Het Departement heeft in het geheel geen bewondering
voor de door den heer Eomijn gewenschte methode en slechts
met moeite is het gelukt voor deze menschen vrij van stempe
len te krijgen. Het kan dus werkelijk niet op den weg van het
gemeentebestuur liggen, in het vervolg in den geest van
den heer Eomijn te handelen.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor
gesloten.
XXIV. Interpellatie van den lieer Romijn inzake het ver-
leenen van verlof aan een leerares aan het Gymnasium buiten
de gewone vacanties.
De heer Romijn stelt het College de volgende vragen:
1. Is het juist, dat aan een leerkracht bij het Gymnasium
hier ter stede omstreeks Hemelvaartsdag j.l. verlof is ver
leend om aan een pleizierreis van ongeveer 14 dagen deel
te nemen?
2. Is het College van Burgemeester en Wethouders bij
bevestigende beantwoording van bovenstaande vraag niet
van meening, dat een dergelijk tusschentijdsch verlof storend
op den gang van zaken bij het onderwijs inwerkt en om
die reden zooveel mogelijk moet worden voorkomen?
3. Is het College voornoemd bereid te bevorderen, dat in
den vervolge geen gelegenheid meer wordt gegeven voor
het maken van dergelijke ontspanningsreizen buiten de
gewone daartoe geëigende vacanties?
De heer Tepe beantwoordt de vragen van den heer Eomijn
als volgt:
1. Het is juist, dat aan een leerkracht, verbonden aan
het Gymnasium, verlof is verleend voor het maken van een
reis, welke niet uitsluitend als een pleizierreis is beschouwd
door curatoren van het Gymnasium, die het verlof hebben
verleend.
2. Burgemeester en Wethouders zijn van meening, dat
een dergelijk verlof storend kan inwerken op den gang
van zaken bij het onderwijs.
3. De bevoegdheid tot het verleenen van dergelijke ver
loven zal van 1 Juli a.s. het tijdstip van inwerkingtreding
van het reglement rechtstoestand onderwijzend personeel
af berusten bij het College van Burgemeester en Wethouders,
dat elke aanvrage om verlof nauwgezet zal toetsen aan de
belangen van het onderwijs.
De heer Romijn hoopt het academisch antwoord van den
Wethouder in de vacantie te overwegen.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor
gesloten.
XXV. Interpellatie van den heer Sehiiller inzake het beleid
van het bestuur van de Woningbouwvereeniging „de Tuin-
stadwijk."