226 MAANDAG 13 JULI 1936. Interpellatie-van der Voort in zake dienstverband van arbeider (Tepe e.a.) bij Plantsoendienst. van het los personeel daarop bestaat tot op heden trouwens geen verordening noch met eenig Raadsbesluit. De heer van der Voort meent, dat dit wel degelijk valt onder een Raadsbesluit. Het was echter sprekers bedoeling niet persoonlijk te worden; de Wethouder wordt dit wel. Door de indienstneming van Kors is de losse arbeider Gros- de straat opgegaan. Wanneer de tijdsomstandigheden anders waren geweest, zou Kors zich niet voor 15.hebben aan geboden het gaat niet aan gebruik te maken van zijn ellendige omstandigheden, om hem niet naar den steun te verwijzen, maar hem te werk te stellen. Wil men philanthropie be oefenen, dan ten volle, maar niet ten deele. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van der Voort, luidende: Ondergeteekende stelt voor, uitvoering van de bepaling, dat aan los personeel 4/s van 't minimum loon wordt uit betaald van de loongroep, waarin zij krachtens hun vak bekwaamheid moeten worden geplaatst." De heer Tepe zegt, dat de heer van der Voort een onjuist uitgangspunt heeft gekozen. Deze arbeider moet niet gehono reerd worden naar zijn vakbekwaamheid, maar naar den arbeid, dien hij verricht. Hij is aangesteld voor het ver richten van de met name genoemde werkzaamheden, die verricht kunnen worden en in den regel ook verricht worden door jonge personen, die daarvoor in het particuliere bedrijf 9.a 10.loon per week ontvangen. Spreker wil hiermede niet zeggen, dat er geen omstandigheden kunnen zijn, waarin de gemeente de grenzen van het loon van het particuliere bedrijf eenigszins zou kunnen overschrijden uit sociale overwegingen, zooals de gemeente in het onderhavige geval gedaan heeft door dezen arbeider, die den wensch geuit heeft deze werk zaamheden te verrichten, afgezien van zijn vakbekwaamheid, die met het werk in zekeren zin niets te maken heeft, een weekloon van 15.toe te kennen, wat meer is dan men in den regel voor dit werk aan jonge werklieden geeft. Op dien grond acht spreker het voorstel van den heer van der Voort onaannemelijk. Wordt het aangenomen, dan zal deze arbeider niet meer in zijn betrekking te handhaven zijn. De Raad neemt dan echter een besluit, dat in de ge geven omstandigheden noch door de verordening noch door een Raadsbesluit, dat omtrent het losse personeel ooit ge nomen is, gemotiveerd wordt. De heer Selioneveld zegt, dat er eenig gevaar in schuilt een volwassene werkzaamheden te laten verrichten, die feitelijk door een zeer jonge kracht kunnen worden gedaan. Het hangt er maar van af, op welken leeftijd men de grens stelt. Spreker begrijpt, dat in dit geval de goede bedoeling bij het College heeft voorgezeten en de aard van de werk zaamheden het meebracht, dezen arbeider aan te stellen. In het algemeen is dit standpunt echter niet geheel en al juist. Men heeft zich te houden aan de verordening en het aantal tewerkstellingen van deze soort dient zeer zeker niet uitgebreid te worden. Het zou tactischer geweest zijn, indien het College een jonge kracht had aangesteld. Het is zeer verklaarbaar, dat in de tegenwoordige om standigheden meer van dergelijke aanbiedingen worden gedaan. Is de Directeur dan wel verantwoord met daarop in te gaan? Het kan de mogelijkheid openen van een verkeerde toepassing van de verordening en dat kan nooit de bedoeling zijn. De heer Tepe vraagt nu„welke verordening"spreker bedoelt de verordening, volgens welke de losse arbeiders het volle contractloon krijgen of 4/5 van het minimumloon van de groep, waarbij zij zijn ondergebracht. De heer Tepe zegt, dat dit toch alleen geldt voor werk zaamheden, die door volwassenen verricht worden en hier waren het werkzaamheden, die verricht plegen te worden door jeugdige personen. In dit exceptioneele geval heeft het College, alleen uit sociale overwegingen, aan dezen persoon de voorkeur gegeven. Ieder, die eenig sociaal gevoel heeft, zal dit moeten billijken. Daarin schuilt geen misdaad. Men zou zeer onverantwoordelijk en hard gehandeld hebben door dien man niet aan te nemen. De heer Selioneveld heeft dit geen misdaad genoemd van het College of van den Wethouder, maar alleen gezegd, dat er een gevaar in schuilt. Men kan vandaag den dag meer van dergelijke aanbiedingen krijgen, omdat de menschen door langdurige werkloosheid daartoe min of meer genoopt worden. In het algemeen verdient het innemen van dit standpunt ten aanzien van personen, die de gemeente in dienst neemt, geen aanbeveling. Spreker zal tegen dit enkele Interpellatie-van der Voort in zake dienstverband van arbeider (Sehoneveld e.a.) bij Plantsoendienst. geval geen bezwaar maken, maar verzoekt den Wethouder om de toezegging, dat het College of de Wethouder zooiets niet meer zal doen. De Voorzitter wil die toezegging wel namens het College doen. De heer Tepe gevoelt er eigenlijk niets voor die toezegging te doen. Spreker wil in ieder geval afzonderlijk zien, of er reden is aldus te handelen. Het is niet onrechtvaardig; er is op deze wijze ook geen sprake van eenigen loondruk; het is werk, dat toch door een kleinen jongen verricht moet worden. Loondruk is zeker de bedoeling van het College niet, maar ook practisch is daarvan geen sprake. Wanneer Kors niet was aangewezen, zou het eenig gevolg geweest zijn, dat hij naar den steun zou gaan. De heer van der Voort is door den Wethouder nog niet overtuigd. De Wethouder zegt dit gedaan te hebben, om Kors van den steun af te houden. Maar is hij er dan wel zoo van overtuigd, dat hij een persoon van den steun heeft af gehouden, want door Kors te werk te stellen, heeft hij een ander naar den steun gedwongen. De heer Tepe ontkent dit absoluut. De heer van der Voort zegt, dat volgens den Wethouder Kors is aangesteld in plaats van een jeugdige werkkracht. Gesteld nu, dat een jeugdige werkkracht was benoemd in zijn plaats, dan had die het contractloon gekregen en een zeker inkomen gehad. Nu heeft de Wethouder den een geholpen en den ander in de goot getrapt. De heer Tepe zegt, dat die ander reeds steun heeft en niet den wensch te kennen gegeven heeft, liever te werken dan steun te krijgen. De heer van der Voort zegt, dat er voorts wel degelijk loondruk in zit. In de particuliere bedrijven is juist de voor naamste bedoeling, tot loonsverlaging te komen, door de goedkoope aanbiedingen van buiten, door den nood van den tijd gedwongen. De heer Schriller zegt, dat de arbeider, die gedurende 4 of 5 jaar in dienst van de gemeente was en ontslagen werd, omdat men in den winter geen los personeel meer tewerk stelde, zich tot den Opzichter, den Directeur en den Wet houder heeft gewend, maar niet is aangenomen voor de betrekking, waarin men nu een onvolwaardige kracht, den heer Kors, tegen een weekloon van 15.heeft aangesteld. De heer van der Voort heeft dan ook terecht gezegd, dat het gemeentebestuur wel iemand van de steunverleening heeft afgehouden, maar ook een ander naar het armbestuur heeft gezonden. Men moet niet zeggen, dat het werk van den heer Kors jongenswerk is. Een man, die jarenlang en van jongsaf in het bedrijf is geweest en zelf een kweekerij heeft gehad, is geen jongen meer in het vak. Als het College het Goede Heertje wil uithangen, moet het niet gebeuren tegenover een nieuwen arbeider, maar tegenover dengene, die reeds 4 of 5 jaar bij den Dienst der Plantsoenen gewerkt heeft en getoond heeft mede te kunnen. In dit geval is zeer zeker sprake van een loondruk, waar mede men niet kan doorgaan. Op grond van het besluit van het College van 21 Maart 1935, dat volgens spreker in strijd is met de verordening, had de thans aangestelde arbeider volgens de bepalingen van het collectieve contract in dit bedrijf minstens een weekloon van 20.moeten hebben. De man houdt zich niet alleen bezig met de werkzaamheden, die de Wethouder met name genoemd heeft, doch verricht al het voorkomende werk, dat hem wordt opgedragen en dat hij ook doen kan. Spreker weet niet, om welke reden men dezen man niet naar de steunverleening heeft laten gaan, maar een ander, die reeds geruimen tijd in dienst van de gemeente is geweest, wel daarheen heeft gestuurd. Doordat de Wethouder personen besproken heeft, moest spreker dit ook doen, hoewel de heer van der Voort het angstvallig heeft nagelaten. Het voorstel van den heer van der Voort wordt aangenomen met 16 tegen 13 stemmen. Vóór stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar, de heeren Carton, Sehoneveld, Kuipers, Hessing, Jongeleen, van Stralen, Verweij, mevrouw de Cler, de heeren Groeneveld, van Weizen, van Eek, van der Voort, Snel en Schüller.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 20