224 MAANDAG 13 JULI 1936. Opheffing gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en (Voorzitter e.a.) Onderwijzeressen. lenen aan het opheffen van de Gemeentelijke Kweekschool; voorts van mening dat door het College van B. en W. pogingen hadden moeten worden ondernomen, zo mogelijk in samenwerking met die Gemeentebesturen waar eveneens Gemeentelijke Kweekscholen dreigden te worden opgeheven, deze opheffing te voorkomen; nodigt het College van B. en W. uit, dit punt van de agenda aan te houden, teneinde het College van B. en W. in staat te stellen maatregelen te overwegen om de uitvoering van het Kon. Besluit uitgesteld, zo mogelijk ingetrokken te krijgen." Het voorstel van den heer van Weizen wordt verworpen met 24 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Coster, van der Beijden, Vos, Bomijn, Schoneveld, Goslinga, Hessing, Beekenkamp, Jonge- leen, Tepe, Splinter, van Stralen, Verweij, Wilmer, Bergers, mevrouw de Cler, de heeren Lombert, Wiirtz, Groeneveld, Manders, van Bosmalen, van Eek, van der Voort en Schüller. Vóór stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar, de heeren Carton, Kuipers, van Weizen en Snel. De heer Vos betuigt zijn genoegen, dat de Wethouder vrij krachtig heeft beloofd, de belangen zoowel van de leer lingen als van het personeel van deze school zoo goed mogelijk te bevorderen. Spreker betreurt, dat men zich bij een debat niet kan houden bij de zakelijke dingen. De heer Goslinga is daarvan afgeweken door te zoeken naar de diepere gronden voor de Begeering tot het nemen van dezen maatregel; het gevolg daarvan was een uitbreiding van het debat, die van geen invloed kan zijn op het lot van het voorstel. Spreker meende deze opmerking te moeten maken, teneinde in het vervolg tot een verkorting van het debat te komen. De heer Manders is door den Wethouder niet zeer sterk overtuigd. De Wethouder heeft geen enkel krachtig argument naar voren gebracht voor opheffing van deze school. Spreker betreurt zeer sterk den door den heer Goslinga naar voren gebrachten zelfmoord, die in verschillende rangen gepleegd wordt, maar daarmede is de vermindering in drie jaren met 700 van het aantal leerlingen op de openbare scholen toch niet te verklaren. Dat kan alléén de oorzaak toch niet zijn. Er zijn geheel andere oorzaken n.l. de vergrooting van het aantal leerlingen per klasse, de verhooging van den leerplichtigen aanvangsleeftijd, buitengewone maatregelen, die aan de tijdsomstandigheden te danken zijn. Spreker vreest, dat er gebrek aan leerkrachten zal zijn, wanneer straks de bijzondere maatregelen worden ingetrokken en met het oog op de werkverruiming weer kleine klassen worden gevormd. Spreker geeft daarom in overweging de school niet op te heffen, maar in vereenvoudigden vorm te laten voortbestaan. De heer Groeneveld kan geen school in stand houden, indien daarvoor geen leerlingen zijn en kan zich dan ook niet scharen aan de zijde van den heer van Weizen, die door dik en dun de handhaving van de Kweekschool bepleit. Het staat vast, dat van de uitvoering van het geheele Plan van den Arbeid niet veel zal komen, als de sociaal democraten geen regeermacht krijgen, maar ook al hadden zij de macht het wel uit te voeren, dan zou het toch niet in één dag kunnen gebeuren. Alle goede zaken, in het Plan genoemd, zullen geleidelijk worden verwezenlijkt en dan zal zeker ook de tijd komen voor het oprichten van een nieuwe kweekschool, wat niet zoo heel moeilijk zal zijn; er zullen althans wel moeilijker dingen verricht moeten worden. Spreker gelooft niet, dat als oorzaak van het feit, dat jonge onderwijzers thans weinig vooruitzichten hebben, de daling van het geboortecijfer in bepaalde kringen der be volking kan worden aangewezen. Het geboortecijfer overtreft immers nog altijd in sterke mate het sterftecijfer en het noodzakelijk gevolg daarvan zou een grootere behoefte aan onderwijzers zijn. Het totale cijfer van de onderwijzers van alle richtingen is de laatste jaren niet gestegen, maar wel gedaald en wel als gevolg van verscheidene maatregelen, die door de Overheid zijn genomen: vergrooting van het aantal leerlingen per klasse, vervanging van de boventallige onderwijzers door kweekelingen-met-akte, verhooging van den leeftijd, waarop de leerplicht aanvangt. Dit zijn de voor naamste oorzaken. Maar daarmee schiet men hier heel weinig op; deze school is op het oogenblik niet te redden. Nood gedrongen zal spreker moeten meegaan met het voorstel van Opheffing gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en (Groeneveld e.a.) Onderwijzeressen; e.a. het College. Spreker dringt er op aan, dat het College deze zaak niet zal loslaten, maar Leiden weer een kweekschool zal geven, zoodra er daartoe de kans weer is. De heer Goslinga zegt, dat de quaestie van het geboorte overschot van geen beteekenis is, maar wel de daling van het geboortecijfer, relatief en absoluut. In 1930 zijn er 11.000 minder kinderen geboren dan in 1929, oftewel de aanvangs- klassen van 275 scholen. Daarmee hebben de bijzondere scholen niet te maken. De heer van Weizen zegt, dat de argumentatie van den heer Groeneveld ten aanzien van deze geheele materie buiten gewoon armzalig is. Wordt zonder hoofdelijke stemming vervolgens overeen komstig punt I, II en IV van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heeren van Weizen en Manders wenschen geacht te worden te hebben tegengestemd. (De heeren Tobé en Wilbrink hadden inmiddels de ver gadering verlaten.) XIX. Voorstel inzake voortzetting van de met de te Leiden werkende ziekenfondsen aangegane regeling, betreffende het verleenen van een reductie op de ziekenfondspremie aan ondersteunden. (84 en 121) De heer Komijn zegt, dat de commissoriale behandeling wel het licht heeft doen vallen op de mogelijkheid van een kleiner offer van de gemeente, wanneer door de mede werkende artsen een grooter offer wordt gebracht, hetgeen wenschelijk en ook mogelijk wordt geacht. Spreker heeft echter gemist, dat eenige aandacht is besteed aan de mogelijk heid, dat de fondsen ook goedkooper zouden exploiteeren tengevolge van invoering van het Zaanlandsche stelsel. Het is noodzakelijk, dat het College zeer diligent is en in die richting een oplossing tracht te vinden. De Voorzitter zegt toe, dat het College daaraan de noodige aandacht zal wijden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Voorstel van den heer Schoneveld, om naar aanleiding van Ingekomen Stukken Xo. 106 van 1936, alsnog een voorstel op de agenda te plaatsen voor de eerstvolgende vergadering van den Gemeenteraad. (109) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op voorstel van den Voorzitter besloten, dit voorstel van den heer Schoneveld te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. XXI. Voorstel van den heer Snel om er bij Burgemeester en Wethouders op aan te dringen tot de Regeering liet verzoek te richten, om ook voor 1936 een extra bedrag van f 2.000.000. beschikbaar te stellen voor den z.g. B-steun aan werkloozen. 10B) De heer Snel betreurt het, dat dit voorstel, hetwelk reeds twee maanden geleden werd ingediend, eerst thans aan de orde is gesteld. Het is nu door de feiten achterhaald. De nood in de gezinnen der werkloozen wordt steeds nijpender. Vele aanvragen om aanvullenden steun worden öf slechts gedeeltelijk ingewilligd of geheel afgewezen. In tal van gezinnen bestaat thans een nijpend tekort aan kleeding, dekking en schoeisel. In 1935 stelde de Regeering 2 millioen extra ter beschikking, waardoor 3.600.000. kon worden besteed voor den z.g. B-steun om tegemoet te komen aan de gevolgen van de steunverlaging, die op 1 Juni 1934 was ingevoerd en als overgangsmaatregel in afwachting van de circulaire in zake den ruimeren armslag. De verwachting, dat de ruimere armslag eenige meerdere leniging zou brengen, is niet vervuld gewordendit beteekent dat de voorziening in de behoefte aan kleeding, dekking en schoeisel door particuliere, kerkelijke en overheids organen zeer gering is geweest. Al deze instellingen hebben met financieele moeilijkheden te kampen en men kan niet verwachten, dat de ruimere armslag in 1936 van meer beteekenis zal zijn dan hij in 1935 is geweest. Eerder het tegendeel is te verwachten. Aangezien de steun na 1 Juni 1934 niet meer is verhoogd, is het stellig noodzakelijk thans

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 18