222 MAANDAG 13 JULI 1936. Opheffing gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en (Vos e.a.) Onderwijzeressen. cursus reeds voor een kleiner of grooter deel hebben gevolgd? Spreker hoopt, dat deze leerlingen op de voor hen minst kostbare wijze gelegenheid zullen ontvangen om hun op leiding te voltooien. De heer Komijn spreekt eveneens zijn medegevoelen met het lot der leeraren en leerlingen van deze school uit en hoopt, dat het College den heer Vos een bevredigend antwoord op diens vragen zal kunnen geven. Spreker betreurt het, dat de Kaad als eenige consequentie heeft te aanvaarden de opheffing van de Kweekschool, waarmede hij het echter eens is, voor zoover hij aan de opheffing een tijdelijke beteekenis mag toekennen. Zoowel met het oog op de financiën als in verband met de bezetting van de school gaat het niet aan naar een vorm te zoeken, waardoor de school kan blijven bestaan, zij het dan ook in beperkter omvang, want dan zou een school ontstaan, die toch niet bevredigend zou kunnen werken en ook niet te handhaven zou zijn, terwijl zij in geen enkel opzicht zou opwegen tegen de offers, die daarvoor door de gemeente moeten worden gebracht. Aan den anderen kant is spreker niet dadelijk bereid te zeggen: de school moet worden opgeheven. Het is de roem van Leiden, dat het de stad is van het onderwijs in allerlei vorm en met allerlei mogelijkheden. Met het verdwijnen van de Kweekschool verdwijnt weer een parel uit de kroon van Leiden, zooals het helaas meer parelen verloren heeft, b.v. de Kweekschool voor de Zeevaart. Aanvaardende de gevolgen, die het besluit van de Kegeering inderdaad voor de gemeente moet hebben, zou spreker gaarne zien, dat een vorm werd gevonden, waarin bij het sluiten van de school de hoop werd uitgesproken, dat de sluiting niet definitief zal zijn en de verklaring werd afgelegd, dat in betere tijden weer gestreefd zal worden naar de op richting van een dergelijke inrichting, waarvoor Leiden een zeer geschikte plaats geacht wordt te zijn. Dit zou dan kunnen gebeuren in dezen vorm, dat het College te zijner tijd den Kaad voorstelt weer tot stichting van een dergelijke school te besluiten, maar spreker zou dit toch liefst willen vast- knoopen aan hetgeen men op dit oogenblik heeft; hij zou willen besluiten tot een tijdelijke sluiting der school en tot een opschorting van het onderwijs en aldus willen vastleggen het stellig voornemen van den Kaad om wanneer de om standigheden voor de gemeente gunstiger zijn de exploitatie van een kweekschool als deze weer voort te zetten. De heer van Weizen is eveneens onaangenaam getroffen door de mededeeling van het College, dat als consequentie van de intrekking van de Rijksbijdrage opheffing van de gemeentelijke Kweekschool noodzakelijk is. In elk geval ware een langere overgangstijd gewenscht. In verband juist met het eenige jaren geleden gevierde gouden jubileum van deze school is men aan haar eer verplicht haar een passender begrafenis te bezorgen dan volgens dit voorstel geschieden zal. Inderdaad zal instandhouding van deze school zonder Rijksbijdrage voor de gemeente aanzienlijke geldelijke offers meebrengen, iets, waarvoor spreker niet blind is maar ware het niet mogelijk geweest om tijdiger dan nu geschied is met de Regeering overleg te plegen over het al of niet handhaven van de Rijksbijdrage? Een van de voornaamste argumenten van het College voor opheffing van deze school is de geringe bezetting, doch ook om overwegingen van anderen aard, als genoemd door de heeren Komijn en Vos, is het in elk geval gewenscht alles in het werk te stellen om deze school te handhaven. Op grond van deze overwegingen stelt spreker de vraag, of deze pogingen bij de Regeering zijn ondernomen en zoo neen, of dan nog andere overwegingen dan die, welke genoemd zijn en niet van doorslaggevenden aard zijn, tot het indienen van het voorstel tot opheffing van de Kweekschool geleid hebben. Spreker behoudt zich het recht voor ten opzichte daarvan een nader voorstel in te dienen. De heer Manders zegt, dat men op het oogenblik leeft in een zeer gedegenereerden tijd. Aan den eenen kant heeft men de degeneratie van het poudre-de-riz en het rouge en aan den anderen kant ziet men de degeneratie van het poudre-de-guerre. De nuchtere Hollanders loopen er aardig tusschendoor, maar zijn toch ook eenigszins de kluts kwijt en trachten door aanpassing op allerlei gebied zich uit de misère te redden. De meest fnuikende aanpassing is die op het gebied van het onderwijs. Men heeft getracht door den kinderen onder wijs te onthouden door een lateren aanvangsleeftijd en grootere klassen voor te schrijven tot bezuiniging te komen Opheffing gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en (Manders e.a.) Onderwijzeressen. enten gevolge daarvan zijn er voor vele onderwijskrachten geen betrekkingen meer open. De onderhavige kweekschool krijgt daardoor te weinig toeloop en verliest zijn reden van bestaan. Nu het Rijk geen subsidie meer geeft, meent men de school te moeten opheffen. Men raakt daardoor nog verder van de wijs, want in de betere tijden, die later zullen komen, zal men daardoor een gebrek aan onder wijzers hebben. Het was volgens spreker misschien mogelijk geweest de school te laten voortbestaan, hetzij met een gedeeltelijke subsidie, hetzij met een vereenvoudigde in richting. In verband met het voorstel tot opheffing van de leer school vestigt spreker er de aandacht op, dat het wenschelijk is voor de aanstaande kweekelingen, die desnoods in een andere plaats ter school zullen moeten gaan, de gelegenheid te behouden, zich daartoe te bekwamen. Spreker verklaart zich ten zeerste tegen opheffing van deze school. Is het niet mogelijk deze school te laten voortbestaan, zij het in ver eenvoudigden vorm De heer Goslinga wijst den heer Manders er op, dat de Regeering bij de bepaling van het aantal kweekscholen, die zullen moeten blijven bestaan, het geheele land in oogen- schouw heeft genomen en daarbij in aanmerking heeft ge nomen het aantal kinderen, die de lagere scholen, roomsch- katholieke, protestantsch-christelijke en openbare elk af zonderlijk, bezoeken. Dezen maatstaf heeft de Regeering aangelegd bij het bepalen, welke kweekscholen zullen moeten verdwijnen. Daarbij is niet uitsluitend gekeken naar Leiden, zooals de heer Manders misschien denkt, maar naar het geheele land, met inachtneming van de percentages van de onderwijsstatistieken en van de behoeften van missie, zending enz. Men heeft nauwgezet nagegaan hoevele kweek scholen van elke richting er moeten blijven bestaan om in de behoefte aan onderwijzend personeel ook in de toekomst te voorzien. Helaas daalt het aantal leerlingen dat de open bare school bezoekt in veel sneller tempo dan het leerlingen aantal van de protestantsch-christelijke en roomsch-katho- lieke scholen. In Leiden is van 1 December 1932 tot 1 Decem ber 1935 het aantal leerlingen van de openbare scholen met 700 verminderd, welke vermindering niet wordt opgewogen door een grooter aantal leerlingen op de bijzondere scholen. De reden daarvan ligt in het Niéuw-Malthusianisme, waarvan het roomsch-katholiek Raadslid te Haarlem, de heer Wen- stink zeide: het Nieuw-Malthusianisme vreet de openbare school leeg. Een sociaal-democratisch Raadslid te Utrecht heeft rondweg erkend, dat de gezinnen, die kinderen moeten leveren voor de openbare school geen kinderen meer hebben: Dit is de diepe en meest bedroevende reden waarom tot opheffing van deze soort kweekscholen moet worden over gegaan; voor onderwijsinrichtingen moet men tenslotte leerlingen hebben en als er dan geen leerlingen zijn, zijn er ook geen onderwijzers meer noodig en dan zijn er ook geen kweekscholen meer noodig. Nu kan men hakken op de Regeering, maar deze moet toch ook tenslotte rekenen met de feiten en volgens de statistieken komen 40 van de leerlingen op de roomsch-katholieke, 27 op de protestantsch- christelijke en 33 op de openbare scholen. Nu kan men toch niet hetzelfde aantal openbare opleidingsinrichtingen in stand houden als in den tijd, toen 70 a 80 van de leerlingen op de openbare scholen gingen. De heer Manders moet dan ook niet op de Regeering hakken, want wat spreker opmerkte, is de meest bedroevende reden, waarom men tot de opheffing van onderwijsinrichtingen moet overgaan. Spreker wil volstrekt niet wat betreft de richting, die hij vertegenwoordigt, den Braven Hendrik uit hangen, want ook daar heeft het verderfelijke stelsel ingang gevonden, zij het niet in die mate als bij andere groepen van de bevolking het geval is. Volgens den Rotterdamschen arts dr. Sanders komt het bij alle richtingen voor, maar het minst bij de Roomsch-Katholieke en Calvinistische groepen van de bevolking. Wil de opheffing van de kweek school tijdelijk zijn, dan moet er een andere geest in het volk komen. Gaat men voort op den weg van den rassen- zelfmoord, dan zal men den tijd beleven, dat ons land is een land zonder kinderen, zonder scholen en zonder op leidingsinrichtingen. De heer Groeneveld betreurt het, dat door de opheffing van de Kweekschool in de stad Leiden, die als onderwij sstad een wereldnaam heeft, niet eens een onderwijzer kan worden opgeleid. Spreker ziet geen anderen uitweg dan door het College is voorgesteld, vooral ook omdat niet te verwachten is, dat de school binnen afzienbaren tijd tot bloei zal komen. Het aantal leerlingen zal voorloopig blijven afnemen, omdat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 16