220 MAANDAG 13 JULI 1936.
Vergoeding aan Commissaris van Politie in verband met onder
voorzitter e.a.) brenging brandweer bij politie.
men dat niet. Men kan nu zeggen: het is gebleken, dat het
noodig is en wij doen het of doen het niet.
De heer Beekenkamp brengt den Voorzitter hulde voor
de uitnemende wijze, waarop deze het voorstel van het College
heeft verdedigd.
Formeel heeft de Baad hij den Minister zijn zin gekregen,
waar ook de Minister meent, dat het salaris van den Com
missaris van Politie niet verhoogd behoort te worden;
materieel is de Baad juist door het standpunt, dat de Minister
inneemt, wel degelijk in een dwangpositie gebracht. De
Voorzitter kan nu wel zeggen, dat de Baad in werkelijkheid
niet gedwongen wordt, maar spreker is door het betoog van
den Voorzitter op dat punt niet overtuigd.
Blijft de Baad staan op het standpunt, dat hij 16 Maart
1936 heeft ingenomen, dan zal den Commissaris geen ver
gunning worden verleend en ten gevolge daarvan zal er geen
sprake meer kunnen zijn van een samenvoeging van politie
en brandweer.
De Voorzitter heeft zelf in de vergadering van 16 Maart
j.l. gezegd, dat de Commissaris van Politie wordt benoemd
door de Kroon en de taak van dezen functionaris wordt
vastgesteld door de Kroon en den Burgemeester. Daarin zat
een zeker aanvoelen van wat thans in de circulaire van den
Minister met zoovele woorden is gezegd. Op 16 Maart heeft
de Baad wel degelijk geweten, dat toestemming aan de
Kroon moest worden gevraagd. Spreker wil toegeven, dat
de Minister het recht heeft zekere voorwaarden aan de ver
gunning te verbinden, maar daarmede grijpt de Minister
tevens in in de kwestie van de samenvoeging. De Minister
overschrijdt daardoor zijn bevoegdheid; immers, door de
voorwaarden, die hij stelt, maakt hij het eigenlijk den Baad
onmogelijk tot de samenvoeging van politie en brandweer
te komen. Uit de bepaling van art. 224 van de Gemeentewet,
dat de overige politie-ambtenaren op aanbeveling van den
Hoofdcommissaris door den Burgemeester worden benoemd
en van den Burgemeester de noodige ambtsinstructies ont
vangen, volgt zonneklaar, dat de Burgemeester en niet de
Minister de instantie is, die ten slotte heeft te beslissen over
de samenvoeging van politie en brandweer. De Baad is ten
slptte op dit punt autonoom en hij heeft niet te maken met
de inmenging van den Minister van Justitie, die als gevolg
van de eigenaardige constructie van de Gemeentewet alleen
zijn wenschen ten aanzien van den Commissaris van Politie
kan te kennen geven; niet van het overige politiepersoneel.
Voor dit dilemma is de Baad thans geplaatst. Door het
standpunt, dat de Minister inneemt, waarvoor inderdaad iets
te zeggen is, wordt de Baad eigenlijk in een dwangpositie
gebracht; de Baad zal nu eenvoudig moeten aanvaarden
hetgeen de Minister hem voorschrijft.
De Voorzitter zegt, dat, men het moet beschouwen als een
gewone overeenkomst. Bij overeenkomsten gebeurt het
dikwijls, dat een partij de overeenkomst zóó gaarne wil,
dat hij bepaalde voorwaarden aanvaardt, hoewel hij deze
liever niet gesteld zou zien. Dit is niet een dwangpositie.
De heer Bcekenkamp zegt, dat dit juist zou zijn, wanneer
de Baad zich nog niet uitgesproken had; wanneer twee
geheel gelijkwaardige partijen tegenover elkaar stonden. Op
16 Maart 1936 heeft de Baad evenwel een bepaald standpunt
ingenomen.
De Voorzitter: Ten aanzien van het salaris, niet ten aanzien
van de toelage.
De heer Beekenkamp zegt, dat dit een formeel onderscheid
is, dat de massa niet begrijpt. Of men het salaris of toelage
noemt, in feite komt het neer op een verhooging van inkomen
van den Commissaris van Politie met 500.De indruk
naar buiten en op het corps zelf blijft dezelfde, of men het
noemt salaris of toelage. Spreker gunt den Commissaris van
Politie deze vergoeding wel, maar acht, omdat het een een
maal genomen Baadsbesluit is, de beslissing van den Minister
van Justitie een inbreuk op de volledige vrijheid van den
Baad om te beslissen over de samenvoeging van politie en
brandweer.
Spreker betreurt het, dat de heer van Eek niet dieper is
ingegaan op de vraag, wat moet gebeuren, wanneer hij en
zijn fractie blijven staan op het standpunt, dat deze mede-
deeling van den Minister van Justitie voor kennisgeving moet
worden aangenomen, en dat dit voorstel eenvoudig moet
worden verworpen. Wil de heer van Eek de verantwoording
op zich nemen om, indien de Minister als consequentie van
een verwerping van dit voorstel zijn veto uitspreekt over de
samenvoeging van politie en brandweer, dan terug te gaan
Vergoeding aan Commissaris van Politie in verband met onder-
Beekenkamp e.a.) brenging brandweer bij politie.
tot den vroegeren toestand, toen de politie en brandweer
gescheiden waren"? Daaraan zijn zoover gaande consequenties
verbonden, dat de leider van een zoo belangrijke Baadsfractie
als de sociaal-democratische den overigen Baadsleden zijn
standpunt niet mag onthouden.
De bedoeling van sprekers denkbeeld tot aanhouding van
deze zaak is niet anders dan een reddingsplank voor den
Voorzitter om dit voorstel er straks door tekrijgen. Spreker heeft
nog altijd hoop dat, wanneer de zaken straks gecombineerd
behandeld worden, de sociaal-democratische fractie zich
waarschijnlijk zal laten vinden voor een toelage voor den
Commissaris van Politie, wanneer ook het overige politie
personeel een tegemoetkoming krijgt. Dan is in de eerste
plaats de Minister van Justitie tevredengesteldtegelijk komt
daarmee de Baad uit de impasse, die bij verwerping van
dit voorstel zou ontstaan. Moet men vanavond direct een
beslissing nemen, dan staan de kansen tamelijk ongunstig.
Uit de voortreffelijke verdediging van den Voorzitter is
wel komen vast te staan, dat van een gebruik van „vrouwe
lijke listen", waarover de heer Bomijn sprak, door den Voor
zitter niet in het minste sprake was. De heer Bomijn sprak
evenwel van den „wonderlijken vorm van dit voorstel"; hij
gevoelde blijkbaar wel iets onregelmatigs in dezen gang van
zaken. Hij gevoelde dus wel degelijk, dat hier inbreuk wordt
gemaakt op de autonomie van de gemeente.
De heer Bomijn zal niet kunnen tegenspreken, dat de Baad
in het bestuur van de gemeente de functie van pater familias
heeft. De Burgemeester kan gegronde redenen hebben den
Minister een advies te geven tegen het advies van den Baad
in, maar een feit is, dat de Baad door de beslissing van den
Minister gaan moet in een richting, waarin hij niet wil gaan.
Spreker dient thans zijn aangekondigde motie van orde in.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
orde van den heer Beekenkamp, luidende
„Ondergeteekende heeft de eer het volgende voorstel
te doen:
De Baad, gehoord de discussies over het voorstel, vervat
in het Ing. Stuk 120, besluit de verdere behandeling van
dit voorste] aan te houden, totdat zal zijn beslist over de
vraag, of er een wijziging moet worden gebracht in de be
zoldiging van het politiepersoneel, in verband met de samen
voeging van politie en brandweer."
Strikt genomen mogen thans alleen discussies over deze
motie van orde worden toegelaten, maar waar de discussies
over het voorstel van het College zoo'n breeden omvang
hebben aangenomen, is het beter in dit geval van dien
goeden regel af te wijken en de zaak op haar merites tot
het einde te bespreken. De motie van orde kan dan in stem
ming gebracht worden vóór het voorstel van het College.
De Baad mag hierin echter geen precedent zien. Op deze
voorwaarde zal spreker de discussies niet beperken tot wat
in de motie van orde staat.
De heer van Eek erkent natuurlijk volkomen het recht
van den Minister van Justitie om bij het geven van zijn toe
stemming voorwaarden te stellen. Deze voorwaarden moeten
echter ontleend zijn aan het belang van de uitoefening van
de politietaak. Spreker begrijpt er niets van, dat indien de
Minister in het algemeen geen bezwaar heeft tegen de samen
voeging van politie en brandweer, het bezwaar wel zou
komen, wanneer de Commissaris geen toelage kreeg. Het is
spreker tot nog toe duister, dat er geen bezwaar is, wanneer
de Commissaris een salaris heeft van X 500.maar
het bezwaar wel bestaat, wanneer het salaris X gulden is.
Spreker betwist den Minister het recht, zich eigenlijk op
het oogenblik te mengen in de zaken, die den Baad aangaan.
De Voorzitter heeft het duidelijk gezegd: de Minister
meent te moeten waken over de voorwaarden, waaronder
de Commissaris van Politie werkt.
De heer van Eek is het daarmede eens, maar dan moet
het ook gaan over de uitoefening van de politietaak.
De Voorzitter zegt, dat de voorwaarden ook betrekking
hebben op het salaris.
De heer van Eek merkt op, dat het salaris van den Com
missaris van Politie niet wordt verhoogd.
De Voorzitter zegt, dat verhooging van het salaris in dit
geval niet mogelijk is, maar de Minister toch wenscht, dat
de Commissaris een grooter inkomen zal krijgen.