218
MAANDAG 13 JULI 1936.
Vergoeding aan Commissaris van Politie in verband met onder
aan Eek e.a.) brenging brandweer bij Politie.
van de bevolking, maar meent, dat in dit geval de bevolking
te recht in hooge mate ontstemd zou zijn en acht het in
het belang van de publieke democratie, dat een publiek
lichaam als de Eaad geen ontstemming bij de bevolking wekt.
De heer Manders ziet niet de bezwaren, waarover men
vanavond gesproken heeft; de zaak is vrij eenvoudig.
Wat het College nu voorstelt, is geen unicum in de gemeente
Leiden. Herhaalde malen is aan een hoofd van een bedrijf,
dat met andere werkzaamheden werd belast, waardoor zijn
dienst verzwaard werd, een vergoeding gegeven in den vorm
vaxt een toelage of van een salarisverhooging. Waarom zou
het thans niet kunnen? Sommige leden gevoelen zich blijk
baar een weinig geprikkeld, doordat de Minister, hetzij met
of zonder advies, heeft ingegrepen. Spreker gevoelt zich
daardoor in het geheel niet geprikkeld. De Minister heeft
op grond van de regeling van den rechtstoestand van den
Commissaris het recht voorstellen te doen en besluiten te
nemen; is het dan zoo verwonderlijk, dat hij bepaalt welke
maatregelen genomen moeten worden om den Commissaris
schadeloos te stellen voor de verzwaring van diens werk?
Met de toekenning van de voorgestelde verhooging kan
de Eaad geen ontstemming bij de bevolking wekken, 1°. om
dat de Eaad vrijwillig hetzelfde heeft gedaan ten aanzien
van andere hoofden van dienst en 2°. omdat het voorge
schreven wordt door den Minister. Spreker ziet in het geheel
geen reden voor aanhouding van deze zaak. De zaak is zeer
eenvoudig; men moet hier den wensch van den Minister
volgen; dan voorkomt men alle narigheid.
De heer van Weizen sluit zich in het algemeen aan bij
den heer van Eek. De Eaad is in deze quaestie in een impasse
gekomen en moet nu beslissen, of hij al of niet toegeven zal.
Zelfs wanneer deze zaak aangehouden werd en dit punt,
eventueel in samenhang met andere vragen, opnieuw in be
handeling komt, zal de Eaad toch voor dezelfde beslissing
worden gesteld, om n.l. al of niet een vergoeding aan den
Commissaris van Politie toe te kennen. Juist omdat door
aanhouding geen verandering in deze situatie kan worden
verkregen, ziet spreker in aanhouding geen nut.
De heer Wilbrink heeft indertijd gestemd voor de toelage
van f 500.voor den Commissaris van Politie. Inzooverre
loopt dus dit voorstel van het College parallel met sprekers
opvatting te dezer zake, maar anderzijds heeft spreker toch
ernstig bezwaar, dat nu op deze wijze de zaak aan den Eaad
wordt voorgelegd. Nu is het niet meer een vrijwillig en zelf
standig oordeel over een bepaalde zaak, maar krijgt de Eaad
het mes op de keel gezet. Dit is niet de juiste gang van zaken.
Op die wijze doet men het gemeentebelang grooter schade.
Spreker zou het betreuren indien deze zaak op het oogenblik
niet aangehouden werd. Er is nu eenmaal een Eaadsbesluit.
Een gedeelte van den Eaad wil in verband hiermede andere
zerken, die het personeel van de politie en de brandweer
betreffen, tegelijkertijd bespreken en daarvan niet meer
losmaken. Dit is niet in strijd met een democratisch parlemen
tarisme, want men geeft blijk, een juist inzicht in de demo
cratische parlementaire instellingen te hebben, wanneer men
een zaak in haar geheel wil bezien en niet broksgewijze wil
afdoen. Spreker had bij den heer van Eek zooveel waardeering
voor het stelsel verwacht, dat deze aan een voorstel tot
uitstel van Je behandeling zijn steun zou verleenen, al had
hij zelf geen uitstel noodig. Nu het niet tegen eenig principe
van de sociaal-democraten ingaat, had het den heer van Eek
gemakkelijk moeten vallen, een minderheid in den Eaad
tegemoet te komen. Nu hij dit niet gedaan heeft, zal spreker
den verderen loop van zaken afwachten. Zelf had spreker
graag medegewerkt aan het uitstel van de behandeling om
later deze zaak tegelijk met de belooning van het lagere
politiepersoneel te behandelen.
De Voorzitter verheugt zich er over, dat de heer Beekenkamp
het aangekondigde voorstel van orde nog in portefeuille
heeft gehouden, waardoor een bespreking van de zaak ten
principale mogelijk is. Dit maakt het spreker gemakkelijker
den Eaad de geheele situatie, zooals spreker haar ziet,
duidelijk te maken. Spreker hoopt daarbij, het voor den
Eaad aannemelijk te maken, dat hij voor uitstel van de
behandeling van het voorstel niets gevoelt.
De heer Beekenkamp sprak van een zekeren weerzin, dien
de Eaad zou hebben tegen het „terugkomen op een eens
genomen raadsbesluit" en trok daarbij een onjuiste parallel
tusschen hetgeen zich in den Eaad heeft voorgedaan ten
aanzien van een ambtenaar bij den gemeentelijken reinigings-
en ontsmettingsdienst en deze zaak.
Spreker ontkent ten eenenmale, dat in dezen sprake is
Vergoeding aan Commissaris van Politie in verband met onder
voorzitter.) brenging brandweer bij Politie.
van het „terugkomen op een door den Eaad genomen
besluit" of, in krachtiger termen uitgedrukt: van een conflict
met den Eaad.
Het College heeft indertijd den Eaad voorgesteld zich te
wenden tot de Kroon met het verzoek, het salaris van den
Commissaris van Politie te verhoogen met 500.in ver
band met diens waarneming van de diensten bij de brand
weer. De Eaad heeft dit voorstel verworpen. Spreker heeft
zich deze zaak aangetrokken en hij heeft zich haar ook
moeten aantrekken. Spreker heeft zich met den Minister in
verbinding gesteld, omdat hij het met het besluit van den
Eaad niet eens was, hetgeen niemand behoeft te verwon
deren, aangezien hij het voorstel van het College ten sterkste
had verdedigd. Spreker meent, dat het salaris van den
Commissaris in de tegenwoordige omstandigheden verhoogd
moet worden en heeft dit ook den Minister medegedeeld.
In die quaestie heeft de Minister de zijde van den Eaad
gekozen, niet die van spreker. De Eaad heeft daarin vol
maakt zijn zin gehad, want de Minister heeft geweigerd het
salaris van den Commissaris van Politie te verhoogen. Het
raadsbesluit is door den Minister gehandhaafd. Spreker zou,
voorzoover hij aandrong op verhooging van het inkomen
van den Commissaris, zijn zin op dit punt in het geheel niet
gekregen hebben, indien zich niet geheel andere omstandig
heden hadden voorgedaan, waarmede noch het College noch
de Eaad noch spreker bekend waren. Was het College daar
mee wel bekend geweest, dan was het nooit gekomen met
zijn voorstel van toen. N adat het raadsbesluit genomen was,
is spreker duidelijk geworden, dat volgens een door de Kroon
aan den Commissaris van Politie verstrekte ambtsinstructie
deze vergunning noodig had voor het bekleeden van neven
betrekkingen. Al had spreker nu gedacht aan de mogelijkheid
van het bestaan van een dergelijk voorschrift, voor den
Commissaris om vergunning te vragen voor het waarnemen
van de betrekking van Commandant van de Brandweer,
dan zou spreker er verder nog geen gedachte aan gewijd
hebben; zijn innige overtuiging was, dat de brandweer bij
de politie is gaan thuis behooren en een natuurlijke aan
vulling van haar taak, voor de veiligheid van de burgers
te zorgen, is geworden. Spreker heeft getracht op dit punt
den Minister te overtuigen, maar deze was het absoluut niet
met spreker eens en beschouwde de politie en de brandweer
als twee afzonderlijke taken. De Minister was van meening,
dat wanneer een gemeente den Commissaris van Politie wil
opdragen de zorg voor de brandweer, dit dan een neven
betrekking was, waarvoor hij krachtens zijn ambtsinstructie
vergunning van de Kroon noodig had.
Er was een andere situatie ontstaan.
Ongetwijfeld is hier dus geen sprake van het „terug
komen op een eens genomen besluit". Het besluit, dat het
College nu aan het oordeel van den Eaad heeft onder
worpen, berust op geheel andere omstandigheden spreker
wil niet zeggen opvattingen dan het vorige besluit,
hetwelk uitging van de opvatting: politie en brandweer
behooren bij elkaar, door de samenvoeging is aan den
Commissaris meer werk opgedragen, zijn salaris dient nu
verhoogd te worden.
Thans is de zaak zoo: de Commissaris heeft de vergunning
van den Minister noodig om tevens Commandant van de
Brandweer te zijn en de Minister is bereid de vergunning
te geven, maar stelt daarbij voorwaarden, die hij ieder
geval op zich zelf beschouwd wenschelijk acht.
De Minister heeft volkomen het recht voorwaarden te
stellen, wanneer hij de vraag overweegt, of hij aan de Kroon
zal adviseeren den Commissaris toestemming te verleenen
voor het waarnemen van de nevenbetrekking. De Minister
van Justitie staat n.l. in een zeer bijzondere verhouding
tegenover den Commissaris van Politie, die op zijn beurt
weer in een zeer bijzondere verhouding tegenover de gemeente
staat. De Commissaris is niet te beschouwen als een gemeente
ambtenaar; hij wordt niet van gemeentewege, maar door
de Kroon benoemd. Zijn ambtsinstructie wordt door de
Kroon vastgesteld, evenals zijn salaris. Hij staat onder het
bevel zoowel van den Burgemeester als van den Minister,
die hem buiten den Burgemeester om werkzaamheden kan
opdragen, waarmede de Burgemeester niets te maken heeft.
In gemeenschappelijk overleg en in samenwerking moet
deze bijzondere ambtspositie tot een mogelijke gemaakt
worden.
Het feit, dat de Minister zeer veel te zeggen heeft over
het werk, dat de Commissaris moet doen, maakt, dat de
Minister ook zeer veel te zeggen heeft over de voorwaarden,
waaronder de Commissaris het werk moet verrichten. Aa.ri
de verleening van de vergunning kan de Minister verschillende
voorwaarden van allerlei aard verbinden. Zoo kan spreker
zich voorstellen, dat de Minister, er b.v. bezwaar tegen heeft,