216
MAANDAG 13 JULI 1936.
Vergoeding aan Commissaris van Politie in verband met onder-
Beekenkamp.) brenging brandweer bij politie.
minderheid, die destijds wel billijkheidsgronden aanwezig
achtte tot het toekennen van een vergoeding voor het op
treden als commandant van de brandweer, heeft op het
oogenblik toch nog wel eenig bezwaar in te gaan op de
suggestie, in dit voorstel neergelegd. Het overgroote deel
van den Eaad meent, dat men een eenmaal genomen Baads-
besluit heeft te eerbiedigen, wanneer geen bijzondere om
standigheden zich voordoen; wanneer geen nieuwe perspec
tieven geopend worden. Zoodanige nieuwe omstandigheden
doen zich op het oogenblik niet voor; er zijn geen nieuwe
gezichtspunten geopend; er zijn geen nieuwe argumenten te
berde te brengener is ook niet gebleken van een veranderde
opvatting bij den Baad te dien aanzien. Ook was er geen
reden voor een hoogere instantie om in te grijpen, omdat
niet in strijd is gehandeld met wet of algemeen belang. Zelfs
is het gemeentebelang niet in ernstige mate in het gedrang
gekomen. Daarom heeft het spreker zeer verwonderd, dat de
Voorzitter in dat Baadsbesluit aanleiding gevonden heeft
zich te verstaan met het Departement van Justitie over
deze aangelegenheid en deze aan het oordeel van den Minister
van Justitie te onderwerpen. Dit is des te wonderlijker
omdat in een Baadsvergadering kort geleden de Voorzitter
in het geval-Pitlo, den opzichter bij den Beinigingsdienst,
zelf tegenover den heer Bomijn de stelling verdedigd heeft,
dat een eenmaal genomen Baadsbesluit moest geëerbiedigd
Worden. Het heeft spreker pijnlijk verrast, dat de Voor
zitter gemeend heeft een eenmaal gevallen Baadsbesluit te
moeten laten vernietigen, op de een of andere wijze. Volgens
de artikelen 143 en 144 van de Grondwet is de Baad nog
steeds het hoofd van de gemeente; elke poging om de ge
meentelijke autonomie, die het toch al zoo zwaar te verant
woorden heeft, te beknotten of daarop inbreuk te maken,
ontmoet bij spreker en de zijnen verzet. Nu zal men zeggen:
de Kroon heeft de bevoegdheid de rechtspositie van den
Commissaris van Politie te regelen, de Baad heeft daarmee
niets te maken. Volgens de Gemeentewet wordt inderdaad
de instructie van den Commissaris van Politie door de
Kroon vastgesteld.
Volgens de Gemeentewet wordt eveneens het salaris van
den Commissaris van Politie door de Kroon vastgesteld,
nadat de Baad en Gedeputeerde Staten zijn gehoord.
Voor de samenvoeging van functies bij politie en brandweer
moet de Minister van Justitie aan den Commissaris toe
stemming verleenen en dit klemt te meer, nu in een circulaire
van recenten datum de Minister zijn standpunt ten aanzien
van de samenvoeging heeft medegedeeld.
De Baad kan nu èf het voorstel van het College aanvaarden,
zij het ook onder eenig verzet, of het voorstel tout court
afstemmen. In het laatste geval zal de Minister van Justitie
den Commissaris van Politie geen toestemming verleenen
commandant van de brandweer te zijn. Er zou dan een buiten
gewoon vreemde situatie ontstaan en allerlei complicaties
zouden zich bij het politiecorps voordoen. De Inspecteur, die
met de behandeling van de brandweerzaken belast is, zou
in zekeren zin niet ondergeschikt zijn aan den Commissaris
van Politie; laatstgenoemde zou geen zeggenschap hebben
over de materieele aangelegenheden van de brandweer,
maar wel over de personen, die met de brandweer belast
zijn, voor zoover zij een politietaak hebben.
De Kroon heeft volledig het recht als voorwaarde bij het
verleenen van de toestemming te stellen: het toekennen van
een toelage. Psychologisch maakt het echter op den Baad
en het politiecorps een zeer onaangenamen indruk, wanneer
de Baad in een tijd, dat de loonen van het gewone politie
personeel verlaagd worden, gedwongen wordt de bezoldiging
van den Commissaris van Politie, tevens commandant van
de brandweer, te verhoogen.
De anti-revolutionnaire Baadsfractie heeft daarom ge
zonnen op een middel om uit deze pijnlijke impasse te geraken.
Zij zou gaarne de kwestie tot een later tijdstip verschuiven,
waardoor men de gelegenheid zal krijgen om, wanneer het
onaangename gevoel van den Baad zal zijn verminderd, de
geheele situatie van de politie-brandweer wat betreft de
bezoldiging opnieuw te bezien. In het feit, dat thans een
adres van den Alg. Ned. Politie-Bond in handen van het
College om praeadvies is gesteld, ziet spreker een welkome
aanleiding om dit agendapunt aan te houden. Men kan dan
later, los van deze oekase van den Minister van Justitie,
het geheele vraagstuk opnieuw bezien en nagaan, in hoe
verre er aanleiding is, de salarissen en toelagen van het
gewone politie-personeel te wijzigen en den Commissaris van
Politie een zekere toelage te verstrekken.
Op die wijze kan men tegemoet komen aan een zeker
gevoel van weerzin en wrevel, dat bij den Baad bestaat.
De Baad kan zich ook van de circulaire van den Minister
in het geheel niets aantrekken en zeggen, dat het de schuld
Vergoeding aan Commissaris van Politie in verband met onder-
(Beckenkamp e.a.) brenging brandweer bij politie.
van den Minister is, wanneer de Commissaris geen comman
dant van de brandweer mag zijn, aangezien de Minister de
bekende voorwaarde gesteld heeft. Het zal den Minister
niet onbekend zijn, dat de Eaad van oordeel is, dat er geen
aanleiding bestaat om de toelage te geven. Bijgevolg staan
thans twee machten tegenover elkaar en het is de vraag,
wie de sterkste is. Het zou ook mogelijk zijn, niet den Com
missaris van Politie te belasten met de functie van comman
dant van de brandweer, maar deze aan den Burgemeester
op te dragen, in aansluiting op art. 222 der Gemeentewet,
dat den Burgemeester bij brand het opperbevel geeft en hem
dus in zekeren zin commandant van de brandweer maakt,
terwijl de Burgemeester volgens art. 224 van de Gemeentewet
het opperbestuur over de politie heeft. In deze laatste qualiteit
kan de Burgemeester dan opdrachten geven aan den Com
missaris van Politie.
Wanneer straks zou blijken, dat het denkbeeld om deze
zaak voorloopig aan te houden weerklank vindt bij den
Baad, zal spreker dit in een voorstel belichamen en indienen.
De heer Wilmer kan zich aansluiten bij veel van hetgeen
de heer Beekenkamp gezegd heeft. In dit voorstel heeft
spreker het onaangenaamst getroffen de wonderlijke voort
varendheid, waarmee de Minister van Justitie handelend
is opgetreden teneinde een Baadsbesluit in feite ongedaan
te maken. Spreker zou er niet over denken om, zoo kort
nadat een Baadsbesluit is genomen, mede te werken, ten
einde daarop terug te komen, zonder dat zich nieuwe feiten
hebben voorgedaan, wanneer hij niet de vrees gevoelde,
dat de Minister de gemeente Leiden tenslotte zal dwingen
of dringen om zijn wensch toch te aanvaarden. Wanneer
de Minister op zijn stuk blijft staan, en er is niet de minste
reden om daaraan te twijfelen, dan zal hij den Commissaris
van Politie vergunning weigeren om commandant van de
brandweer te worden. Dan staat de Baad voor drie mogelijk
heden: in de eerste plaats deze, dat Politie en Brandweer
niet zullen samengevoegd worden, en niemand in den Baad
zal, nu deze samenvoeging in dit stadium verkeert, en de
wenschelijkheid er van is erkend en gevoeld, wenschen, de
politie weer van de brandweer te scheiden. Een tweede
mogelijkheid is, niet den Commissaris van Politie, maar een
ander tot commandant van de brandweer te benoemen. In
de eerste plaats zou dit finaneieele onaangenaamheden mee
brengen, maar ook is het absoluut onmogelijk dat, wanneer
politie en brandweer samengevoegd zijn, de Commissaris
van Politie niet ook commandant van de brandweer zou zijn.
Waar de politie bij de brandweer behoort, moet het hoofd
van de politie ook het hoofd van de brandweer zijn. Tenslotte
bestaat nog de mogelijkheid, dan terug te komen op het
Baadsbesluit van 16 Maart 1936 en den Commissaris van
Politie in vredesnaam maar die 500.toelage toe te kennen.
Spreker vreest, dat men daartoe zal moeten komen, wanneer
men nu niet reeds met het voorstel van het College meegaat.
Maakt men spreker duidelijk, dat die vrees ongegrond is,
dan zal hij niet met het voorstel van het College meegaan,
omdat hij dat alleen zal doen onder de pressie van hoogerhand.
Indien het voorstel wordt aangenomen, zal de toelage
van 500.zeker niet met terugwerkende kracht verleend
moeten worden.
Op het oogenblik kan men de Baadsleden niet meer splitsen
in een groep van leden, die voorstanders en een groep van
leden, die tegenstanders zijn van de toekenning van een
extra toelage aan den Commissaris van Politie, want spreker
zelf behoorde destijds tot de voorstanders. Thans moet men
spreken van Baadsleden, die meenen, dat het noodzakelijk
is, met den wensch van den Minister rekening te houden,
en van Baadsleden, die de tegenovergestelde meening zijn
toegedaan. Ook degenen, die meenen, dat het niet nood
zakelijk is, aan den wensch van den Minister tegemoet te
komen, zullen wel voor een voorstel tot uitstel van de be
handeling kunnen gevoelen. Het moet immers voor iedereen
duidelijk zijn, dat het zeer gewenscht is noodzakelijk is
het natuurlijk niet om, wanneer vergoedingen moeten
worden toegekend aan degenen, die door de samenvoeging
van politie en brandweer meer werk, meer verantwoordelijk
heid en meer risico hebben gekregen, de vergoedingen voor
al die personen tegelijkertijd te bezien, tenzij er bezwaar
tegen bestaat dit te doen. Spreker ziet echter geen enkel
bezwaar en begrijpt niet, waarom men met de behandeling
van het voorstel betreffende den Commissaris van Politie
niet nog enkele weken kan wachten. Een gelijktijdige be
handeling zal op de betrokkenen een veel aangenamer
indruk maken. Indien de Baad in deze vergadering het
voorstel van het College aanvaardt, zal het overige politie
personeel nog moeten afwachten, wat het krijgt. Het kan
er wel zeker van zijn, dat er iets voor gedaan zal worden,