176
MAANDAG 18 MEI 1936.
Praeadvies op voorstel-Groeneveld i.z. openbare concerten,
(van Weizen e.a.)
maar toch eenig licht verschaffen in het trieste, grauwe en
vaak onduldbare bestaan van honderden, volkomen verant
woord. Uit cultureele overwegingen acht spreker hetgeen op
het oogenblik gedaan wordt het minimum van wat een
gemeente als Leiden op dit gebied kan doen.
De heer Goslinga heeft met stomme verbazing den Wet
houder van Financiën gehoord. Bij zijn voorstel om 400.
beschikbaar te stellen, zegt het College dat het een hoogere
uitgave hiervoor in deze tijdsomstandigheden niet verant
woord acht; er wordt evenwel niet van gesproken, dat een
minderheid in het College een ander standpunt zou innemen
en nu wil de heer Yerweij 200.meer geven. Op een der
gelijke handelwijze oefent spreker scherpe critiek uit. Dan
had de Wethouder zich van meet af aan moeten losmaken
van het voorstel van het College, en hier zelf een voorstel
moeten doen. Spreker zal zijn stem aan het voorstel-Groene
veld niet geven; diens argument, alsof dit n.b. de stad meer
bewoonbaar zal maken en meer gegoede ingezetenen naar
Leiden zal trekken, is belachelijk. Lage belastingen zijn ge
schikter om menschen te trekken dan deze concerten. Dat
door deze concerten inwoners van Leiden niet naar elders
zullen verhuizen, is een volkomen waardeloos argument. Het
moet niet den kant uit, dat men van zijn armoede nog 15 con
certen geeft. Spreker acht het voorstel van het College zeer
juist; 10 corpsen zijn lid van dezen Bond; bij 10 concerten
kan ieder corps er één geven; anders krijgt men ook nog
onderling gekibbel wie 1 en wie 2 concerten zal geven.
De Voorzitter zegt, dat de heer Groeneveld het antwoord
op zijn vraag, wat er in het vervolg moet gebeuren, kan
vinden in de Gemeentewet. Ieder lid heeft te allen tijde het
recht voor te stellen, voor één of meer jaren bepaalde uit
gaven te doen. In het voorstel, dat Burgemeester en Wet
houders indertijd hebben gedaan, was geen sprake van
meer dan één jaar. Burgemeester en Wethouders gaven in
dat voorstel den Baad in overweging hen „te machtigen
voor de door den Bond in 1933 aan de gemeente aangeboden
20 openbare concerten" een vergoeding te geven (Handelingen
1933, bi. 282). Er is dus niet besloten, ieder jaar op de be
grooting een post te brengen voor 20 concerten.
Het is mogelijk, dat, zooals de heer Groeneveld zeide. de
concerten met Juli zullen afloopen, doch spreker meent,
dat er geen bezwaar tegen zal bestaan om de tusschen-
ruimten wat grooter te maken.
De heer Goslinga heeft ten onrechte den heer Verweij een
verwijt gemaakt. In de vergadering van het College heeft de
heer Verweij zich wel degelijk het recht voorbehouden om
op deze zaak in den Baad nader terug te komen. Hij heeft
het voorstel, dat door den heer Groeneveld is gedaan, ook
aangekondigd als een z. i. goede oplossing, waarvoor hij
ook goede gronden had, omdat het, wanneer 15 concerten
worden gegeven, mogelijk zal zijn, gezien het aantal con
certen, dat van gemeentewege al gegeven wordt op de ver
jaardagen van de Koningin en de Prinses, elk gezelschap
tweemaal een concert te doen geven.
De heer Groeneveld wijst er op, dat, hoewel de begrooting
telkens voor een bepaald jaar geldt, de daarop voorkomende
posten toch elk jaar terugkeeren. Verwacht mocht worden,
dat dit ook het geval zou zijn met dezen post. Burgemeester
en Wethouders hebben het zelf noodig geoordeeld, den Baad
over deze zaak te laten beslissen. Dat was een precedent.
Het volgende jaar had de Baad er dus weer over moeten
beslissen. Dat is niet gebeurd, waaruit volgt, dat het College
in 1934 en daarna onrechtmatig concerten heeft doen geven.
De Voorzitter zegt, dat de Baad een voorstel van het
College om in 1934 die concerten te geven, heeft goedgekeurd.
Het is geschied bij een begrootingswijziging.
De heer Groeneveld zegt, dat dit waarschijnlijk is gebeurd
nadat het subsidie gegeven was.
De Voorzitter antwoordt, dat het vermoedelijk gebeurd
is vóór dien tijd.
De heer Groeneveld zegt, dat hij er niet een schepje op wil
doen. Er is een Baadsbesluit, volgens hetwelk voor dit doel
800.zou worden uitgetrokken. Spreker stelt voor er
600.van te maken en doet er dus een schepje af.
Dit is in het geheel niet een geld weggooien aan deze ver-
eenigingen. De musici verdienen daaraan in het geheel niets.
Het is eenvoudig een kleine steun aan deze muziekcorpsen
en dat is ook een gemeentebelang.
Praeadvies op voorstel-Groeneveld i.z. openbare concertene.a.
(Goslinga e.a.)
Het voorstel van den heer Groeneveld (bl. 175) wordt
verworpen met 16 tegen 15 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Eikerbout, Schoneveld, van der
Beijden, Goslinga, Tobé, van der Kwaak, Lombert, Wilmer,
Beekenkamp, Tepe, Splinter, de Beede, Bergers, Manders,
van Bosmalen en Coster.
Vóór stemmen: de heeren Snel, Vallentgoed, Schüller,
Carton, van Eek, mevrouw de Cler, de heeren van Stralen,
Verweij, van Weizen, Groeneveld, Hessing, mevrouw Brag-
gaar, de heeren Kuipers, van der Voort en Jongeleen.
XXII. Voorstel inzake voortzetting van de met de te Leiden
werkende ziekenfondsen aangegane regeling, betreffende het
verleenen van een reductie op de ziekenfondspremie aan
ondersteunden. (84)
De heer Goslinga vraagt, of het wel juist is een verleden
jaar met de ziekenfondsen getroffen regeling achteraf nog te
veranderen in voor de gemeente zeer ongunstigen zin. Blijkens
Ingekomen Stuk no. 15 van 1935 zou op de ziekenfondspremie
een toeslag worden gegeven van 2/3; die reductie zou gedragen
worden door de gemeente, de medische en pharmaceutische
medewerkers der fondsen en de fondsen en wel in de ver
houding van 4 3 2. De gemeente betaalde dus 4/„ van de
reductie. Thans stelt het College echter voor, de bijdragen
van de medici en de apothekers te beperken tot ten hoogste
5 van het honorarium een zeer vage term - en die
van de fondsen tot ten hoogste 2 van de premie-ontvangst
de rest zou de gemeente moeten betalen. Bovendien stelt het
College voor, aan deze regeling terugwerkende kracht te
verleenen tot 1 April 1935. Spreker hoopt, dat de Baad dit
voorstel van het College niet zal aanvaarden.
Spreker vraagt vervolgens of het bedrag van 12.948.69
is de werkelijk door de gemeente verschuldigde bijdrage
volgens de overeenkomst, of het bedrag, dat de gemeente
zal moeten betalen nadat de maximeering ten aanzien van
de fondsen en de medewerkers reeds is toegepast. Dat blijkt
nergens uit. Burgemeester en Wethouders geven één cijfer.
Zij deelen mede, dat van 1 April31 December 1935 de
regeling aan de gemeente heeft gekost 12.948.69. Voor het
geheele jaar heeft de regeling dus gekost 4/g x 12.948.69
17.265, waarbij dan misschien nog komt dé toeslag, dien
de gemeente moet geven, omdat achteraf de medewerkers
en de fondsen de bijdrage hebben verminderd. Wat zal het
de gemeente kosten voor het jaar, dat met 1 April aangevan
gen is? Dat kon wel eens 1/i ton beloopen. Is het daarom wel
gewenscht, op dezen weg voort te gaan? Is het niet beter
den weg te volgen, dien Botterdam en andere gemeenten
hebben ingeslagen? Daar heeft men den gemeentelijken
geneeskundigen dienst uitgebreid en tijdelijke gemeente
artsen aangesteld. Op die wijze kan men tenminste de zaak
overzien.
Spreker critiseert vervolgens, dat geen enkele Raads
commissie is gehoord, terwijl het hier toch een zeer belangrijke
zaak betreft. Deze regeling heeft de gemeente in één jaar
tijd 17.265 gekost. Het volgende jaar zal zij de gemeente
nog een X-tal guldens meer kosten. Dat is toch geen kleinig
heid. Wanneer men een woning wil verhuren voor ijssalon of
een stuk grond verhuren, wordt het in de commissie gebracht,
maar bij een zoo belangrijke zaak als deze wordt geen enkele
commissie gehoord. Spreker dringt er op aan, deze zaak alsnog
in de commissies te brengen en dan speciaal te doen onder
zoeken, of op deze wijze kan worden voortgegaan.
De heer van der Kwaak sluit zich aan bij den heer Goslinga.
Uit het Ingekomen Stuk blijkt in het geheel niet, of het ge
noemde bedrag van 12.948,69 vormt de kosten volgens de
regeling, zooals die indertijd door den Baad is aanvaard,
dan wel volgens de nu voorgestelde regeling. Uit volgnr. 573a.
van Ingekomen Stuk Xo. 88 zou men trouwens alleen kunnen
afleiden, dat dit de hoogere kosten zijn volgens de nieuwe
regeling. Bovendien was de vooropgezette bedoeling van
deze regeling, de afvloeiing van ondersteunden naar de Ge
neeskundige Armenzorg niet te doen toenemen. Sprekers
fractie behoudt zich haar stem over dit voorstel nog voor.
De heer van Stralen zegt, dat bij de onderhandelingen
onder leiding van Wethouder Romijn met de fondsen en de
doctoren over de totstandkoming van deze regeling gevoerd,
is gebleken dat de medewerking van de doctoren alleen te
verkrijgen zou zijn indien hun bijdrage in de kosten van dezen
maatregel niet hooger zou zijn dan 5 van hun bruto-salaris.
De heer Bomijn nu is bij deze regeling uitgegaan van de
gedachte, dat een verdeeling van de kosten in de verhouding