MAANDAG 18 MEI 1936. 175 Praeadvies op voorstel-Groeneveld i.z. openbare concerten. (Groeneveld e.a.) voorstel moeten doen, maar thans is de post geheel nit de begrooting verdwenen; op die manier kunnen de concerten ondanks het Raadsbesluit van 1933 geheel verdwijnen. Spreker zou nu genoodzaakt zijn elk jaar weer een voorstel tot het doen geven van die concerten te doen; dat voorstel zou dan telkens weer om praeadvies moeten en de Raad zou er telkens weer over moeten beslissendit is niet een ordelijke weg. Met het voorstel van het College om 10 concerten te doen geven, is spreker niet bevredigd; dan zijn de zomer- concerten in Juli reeds afgeloopen, hetgeen voor een gemeente als Leiden niet goed isdoor het geven van concerten maakt men een gemeente als woonplaats aantrekkelijk. Spreker wil dan genoegen nemen met het doen geven van 15 concerten, zooals ook gevraagd door den Bond van Leidsche Harmonie- en Fanfarevereenigingen, en wijzigt zijn voorstel in dien geest. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Groeneveld zijn voorstel, luidende: „Ondergetekende stelt voor: 800.beschikbaar te stellen tot het doen geven van 20 openbare concerten," heeft vervangen door een voorstel van den volgenden inhoud: „Ondergetekende stelt voor 600.beschikbaar te stellen tot het doen geven van 15 openbare concerten." De Voorzitter zegt, dat een Raadsbesluit om in het vervolg per jaar 800.beschikbaar te stellen voor het geven van concerten niet bestaat. Indertijd is de bijdrage aan het Leidsch Muziekcorps van de begrooting afgenomen; men heeft getracht daarvoor in de plaats een ander voorstel te stellen, maar dat is ook teruggenomen en toen heeft het College voorgesteld 800.beschikbaar te stellen voor het geven van 20 concerten in 1933. Dat was een voorstel voor één jaar en het stond ieder, den Raadsleden zoowel als het College, vrij een volgend jaar weer eenzelfde voorstel te doen. Het College achtte het echter in de steeds moeiüjker wordende financieele omstandigheden niet meer gerecht vaardigd 800.beschikbaar te stellen; men heeft moeten terugvallen tot 400. De Bond van Leidsche Harmonie- en Fanfarevereenigingen heeft in overweging gegeven, het aantal concerten te ver- hoogen van 10 tot 15, maar het College kan, gelet op de financiën van de gemeente, geen vrijheid vinden den Raad voor te stellen meer dan 400.voor 10 concerten bè- schikbaar te stellen. De heer Goslinga is van oordeel, dat de Voorzitter den gang van zaken zeer juist heeft geschetst. Een besluit om elk jaar 800.beschikbaar te stellen voor concerten, is door den Raad nooit genomen en bestaat alleen in de geachte ver beelding van den heer Groeneveld. De financieele toestand van de gemeente is zoodanig, dat het spreker niets verwonderd zou hebben wanneer Burgemeester en Wethouders in hun praeadvies zouden hebben geadviseerd, dit jaar in het geheel geen gelden beschikbaar te stellen voor dit doel. Wanneer dit inderdaad door Burgemeester en Wethouders was voor gesteld, zou spreker er zich niet tegen verzet hebben. Hoe aangenaam dergelijke concerten ook zijn, men kan niet zeggen, dat zij voorzien in een dringende, onvermijdelijke behoefte. Spreker zal zich tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet verzetten, maar hij is in geen geval voor verhooging van het bedrag, zooals de heer Groeneveld wenscht. Het is blijkbaar de bedoeling van Burgemeester en Wet houders om de regeling van de concerten, d.w.z. de verdeeling over de verschillende muziekcorpsen, over te laten aan den Bond van Harmonie- en Fanfarevereenigingen. Spreker heeft daartegen geen bezwaar, maar hij acht het wel wenscheüjk, dat bepaald wordt, dat die regeling aan de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders moet worden onderworpen, opdat Burgemeester en Wethouders er toezicht op kunnen houden. De heer Verweij zegt, dat hij tegenover het voorstel van den heer Groeneveld minder afwijzend staat dan de heer Goslinga. Spreker beseft volkomen in welke positie de ge- meentefinanciën zich bevinden en op grond daarvan zou er misschien aanleiding kunnen zijn om dit subsidie zonder meer af te schaffen, laat staan er 600.van te maken, maar daar staat tegenover, dat de gemeente Leiden voor de kunst in het algemeen niet veel doet. Er wordt wel van geprofiteerd, maar wat er tegenover staat, is zeer matig en dreigt zelfs geheel te worden afgeschaft. Hoewel spreker het mogelijk acht dat mettertijd, wanneer de toestand van de gemeentefinanciën niet verbetert, wellicht dit subsidie afgeschaft zal moeten worden, zou hij toch voor dit jaar aan het verzoek van den Bond van Leidsche Har- Praeadvies op voorstel-Groeneveld i.z. openbare concerten. (Verweij e.a.) monie- en Fanfare-vereenigingen willen tegemoetkomen. Dit houdt het midden tusschen het voorstel van het College en het oorspronkelijke voorstel van den heer Groeneveld; het is min of meer een opportuniteitsstandpunt. Bovendien zal bij de tegenwoordige regeling elke muziekvereeniging zeer waar schijnlijk slechts één concert kunnen geven, terwijl bij aan neming van het gewijzigde voorstel-Groeneveld door bijzon dere omstandigheden elke vereeniging in staat is 2 concerten te geven. Aangezien deze muziekcorpsen in moeilijke om standigheden verkeeren van sommige zijn 80 a 90 van de leden werkloos wil spreker voor dit jaar met de hand over het hart strijken en dit verzoek toestaan. De heer Groeneveld geeft den Voorzitter, volgens wien het indertijd door den Raad aangenomen voorstel slechts voor één jaar gold, toe dat de redactie van dat voorstel, dat staande de vergadering door den Voorzitter is ingediend, niet zeer duidelijk was en geen goed antwoord geeft op de vraag, of het bedoelde te gelden slechts voor één jaar dan wel ook voor volgende jaren. Maar indien al waar is, dat in 1933 de Raad heeft besloten, slechts voor één jaar, om 20 concerten te doen geven, waaraan ontleent dan het College het recht in 1934 15 concerten te doen geven zonder dat de Raad eenig besluit daarover heeft genomen? Met deze voorstelling van zaken spreekt de Voorzitter zich zelf tegen en erkent hij zelf, dat het College althans in de volgende jaren iets heeft gedaan, wat het zonder Raadsbesluit niet had mogen doen. Wanneer nu dit voorstel van het College wordt aangenomen, zullen in 1936 10 concerten worden gegeven, maar men weet in het geheel niet wat het volgend jaar zal gebeuren. Is het de bedoeling van het College, dat spreker elk jaar met een voorstel moet komen om die concerten te doen geven? Spreker heeft daarin weinig zin, en sluit zich te dezer zake geheel aan bij den heer Verweij. De heer Goslinga acht concerten in het geheel niet noodig, maar men kan van brood alleen niet leven; speciaal een groote stad kan niet buiten der gelijke zaken. Wanneer men van Leiden een onbewoonbaar dorp wil maken, moet men die concerten e.d. afschaffen. Dat zal ook de heer Goslinga niet willen. Toen de gemeente Leiden in de betere jaren 4000.uittrok voor steun aan het Leidsche Muziekcorps, trokken Amsterdam en dergelijke groote steden honderdduizenden uit voor steun aan muziek en tooneel. Het is de vraag, of, wanneer de gemeente Leiden in dit opzicht wat meer had gedaan, zij niet meer vermogende menschen tot zich had getrokken. Dat zit niet alleen in het belasting- cijfer. Spreker zou gaarne van Burgemeester en Wethouders ver nemen, hoe het in het vervolg met deze zaak moet gaan. De heer de Reede heeft met eenige verwondering de dis cussies aangehoord. Het verzoek van de muziekvereenigingen is begrijpelijk. Die vereenigingen maken een moeilijken tijd door. Wanneer Burgemeester en Wethouders nu zeggen: wij willen voor de uitvoering van 10 concerten 400.geven, verdient dat in alle opzichten waardeering, niet omdat het zooveel is, maar omdat daarmede gedaan wordt wat, gezien de financieele omstandigheden, gedaan kan worden en omdat daaruit de goede wil blijkt om de zaak op de been te houden. Nu willen sommigen meer geven en men gebruikt dikke woorden als „onbewoonbare burcht" e.d. Dat achter der gelijke woorden een groote dwaasheid verborgen ligt, is duidelijk. Waarom is de begrooting van Leiden voor 1936 nog niet -goedgekeurd? De Voorzitter zegt, dat de begrooting pas is goedgekeurd. De heer de Reede vraagt, waarom die goedkeuring dan zoo lang op zich heeft laten wachten. Toch niet omdat de finan cieele positie van Leiden zoo best is! De financieele positie wordt van jaar tot jaar slechter en dan moet men met geld, dat voor genoegens uitgegeven wordt, dubbel zuinig zijn. Wil men die vereenigingen ook als werkloozen gaan steunen? Dan heeft Leiden over 2 jaar een curator. Spreker wil in geen geval verder gaan dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer van Weizen zegt, dat door weinigen zal worden ontkend, dat de muziekbeoefening een van de grootste cultuurgoederen is. Spreker geeft toe, dat de muziekuit voeringen, welke door muziekvereenigingen gegeven worden, niet op één lijn kunnen worden gesteld met de groote schep pingen, waarvan men in den loop der eeuwen reeds heeft kunnen genieten, maar zelfs bij den benarden toestand van de Leidsche gemeentefinanciën acht spreker een uitgave van slechts enkele honderden guldens, die misschien niet zeer veel,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 5