GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
37
L^OEKOIHEIir iTCKKEM.
No. 72. Leiden 27 April 1936.
Ingevolge art. 16, lid 3, van het Motor- en Eijwielreglement
is het bepaalde bij het eerste lid van dat artikel (n.l. het voor
schrift, dat motorrijtuigen tusschen een half uur na zons
ondergang en een half uur vóór zonsopgang op bepaalde
wijze verlicht moeten zijn) niet van toepassing ten aanzien
van stilstaande motorrijtuigen, voorzoover bij of krachtens
gemeenteverordening is bepaald, dat inachtneming van dit
voorschrift op bepaalde plaatsen binnen de bebouwde kom
men der gemeente niet noodig is. Bij art. 42 der verkeersver-
ordening is de bevoegdheid om laatstbedoelde bepaling te
maken gegeven aan Burgemeester en Wethouders, welk
College dienaangaande ook een regeling heeft getroffen.
Bij K. B. van 28 Augustus 1935 (S. 527) is in art. 63 van
het Motor- en Eijwielreglement ten aanzien van rij- en voer
tuigen, geen motorrijtuigen of rijwielen zijnde (d.w.z. volgens
de terminologie van de verordening: voertuigen), en in art
62bis ten aanzien van rijwielen op meer dan twee wielen,
ingericht voor het vervoer van goederen, ten aanzien van
de verlichting gedurende de nachtelijke uren dezelfde regeling
getroffen als voor motorrijtuigen, zoodat de uitzondering
voor deze vervoermiddelen, bij stilstaan, eveneens van toe
passing is.
Met het oog op het vorenstaande achten wij het wensche-
lijk, dat art. 42 der verordening wordt uitgebreid tot voer
tuigen en transportrijwielen, als boven bedoeld, weshalve wij
Uw Vergadering, met verwijzing naar de in de Leeskamer neer
gelegde stukken, in overweging geven vast te stellen de vol
gende
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 18 Juni 1934 Ge
meenteblad No. 26) op het Verkeer te landgewijzigd bij ver
ordening van 12 November 1934 (Gemeenteblad
No. 42).
Eenig artikel.
Artikel 42 der bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd te bepalen,
dat inachtneming van de voorschriften van artikel 16, lid 1,
artikel 62bis, lid 3, aanhef en onder a en b, en artikel 63, lid 1,
van het Motor- en Eijwielreglement ten aanzien onderschei
denlijk van stilstaande motorrijtuigen, van stilstaande
rijwielen op meer dan twee wielen, ingericht voor het vervoer
van goederen, en van stilstaande voertuigen op de door hun
College, blijkens openbare kennisgeving, aangewezen plaatsen
binnen de bebouwde kom der gemeente niet noodig .is.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
J. Bool,
Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 73. Leiden, 27 April 1936.
Het is o.i. wenschelijk de verordening op de Straatpolitie
op twee punten te wijzigen.
Bij verordening van 25 Maart 1935 zijn in de verordening
op de Straatpolitie opgenomen de artt. 19a en 19b, welke
een regeling inhouden ten aanzien van hinderlijke beplan
tingen of afscheidingen aan den openbaren weg. Nader is
gebleken, dat het aanbeveling verdient in deze artikelen een
voorbehoud op te nemen met betrekking tot het Eijkswegen-
reglement en de provinciale reglementen op de wegen en
voetpaden en op de provinciale wegen. Derhalve zouden
wij de genoemde artikelen gewijzigd en een nieuw art. 19c
opgenomen willen zien overeenkomstig onderstaand voorstel.
In de tweede plaats dient naar onze meening art. 46 der
verordening, waarbij rechthebbenden op gebouwen, muren
enz. verplicht worden te gedoogen het aanbrengen van
bordjes of lantaarns op last van Burgemeester en Wet
houders, te worden gewijzigd. Eenerzijds toch is deze be
paling te vaag en te ruim, daar zij spreekt van alle bordjes
en lantaarns, welke het college noodig acht, anderzijds
schijnt zij niet ruim genoeg, waar zij immers de verplichting
beperkt tot bordjes en lantaarns.
Wij zouden de bepaling, die o.i. geen onredelijke beperking
van de rechten der rechthebbenden medebrengt, geredigeerd
willen zien als hieronder is aangegeven. Daarbij is in de
bepaling vastgelegd, dat omtrent het aanbrengen van de
noodige objecten overleg met de rechthebbenden dient te
worden gepleegd.
Met verwijzing naar de in de Leeskamer neergelegde
stukken geven wij mitsdien Uw Vergadering in overweging
vast te stellen de volgende
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912 (Ge
meenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk gewijzigd
bij verordening van 25 Maart 1935 (Gemeenteblad No. 8).
Artikel I.
In artikel 19a, lid 1, en artikel 196 van bovengenoemde
verordening wordt tusschen de woorden „zijn" en „verplicht"
ingevoegd: onverminderd het bepaalde in het Eeglement
op de wegen en voetpaden in de provincie Zuid-Holland
Art. II.
Na artikel 196 wordt ingevoegd een nieuw artikel 19c,
luidende
De artikelen 19a en 196 gelden niet ten aanzien van wegen,
waarop het Eijkswegenreglement of het Eeglement op de
provinciale wegen in Zuid-Holland van toepassing is.
Art. III.
Artikel 46 wordt gelezen als volgt:
De eigonaar, bezitter of beheerder van een gebouw, muur,
hek, schutting of eenige andere afscheiding is verplicht te
gedoogen, dat daaraan, daarin of daartegen op last van
Burgemeester en Wethouders worden bevestigd en in stand
gehouden straatnaamborden, verkeersborden, balusters of
gordingen van brugleuningen en balies, lantarens en andere
onderdeelen ten dienste van de openbare straatverlichting,
kabels en buisleidingen, schakelkasten en andere onderdeelen
ten dienste van de electriciteits- en gasvoorziening, klokken
en andere onderdeelen ten dienste van de openbare tijd
aanwijzing, geleidingen, kabelkasten, lasehdoozen en andere
onderdeelen ten dienste van de gemeentelijke radio-distributie
en in het algemeen alle voorwerpen, welke naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders noodig zijn ten algemeenen
nutte of ter uitvoering van eehig wettelijk voorschrift.
De in het vorige lid bedoelde last wordt niet gegeven dan
nadat met den eigenaar, bezitter of beheerder overleg is
gepleegd.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
J. Bool,
Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
^°- 74. Leiden, 8 Mei 1936.
In de Commissie van Schatting voor het Grondbedrijf is
door het overlijden van den heer B. J. Huurman Dzn.
een vacature ontstaan. Aangezien de heer Huurman het
door de gemeente aangewezen lid van deze commissie was,
behoort Uw Vergadering, ingevolge artikel 1 van de Ver
ordening tot regeling van de samenstelling, werkwijze en
vergoedingen van de genoemde commissie, in deze vacature
voor den overblijvenden zittingstijd een nieuw lid te
benoemen.
Teneinde U deze benoeming te vergemakkelijken, vestigen
Uw aandacht op den heer B. Buurman, architect alhier.
Wij verzoeken U alsnu tot de benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 75. Leiden, 8 Mei 1936.
Aangezien tegen inwilliging van nevensgaand verzoek
van Mejuffrouw A. Wartena bij ons College geen bezwaar
bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging haar,
A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN,
Voorzitter.
A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN,
Voorzitter.