144 MAANDAG 16 MAART 1936. Politie-Brandweer. (Romijn e.a.) heden, die zij ten gevolge van de combinatie van de politie met de brandweer hebben te verrichten. Om die zelfde reden stelt het College thans voor te adviseeren tot de verhooging van het salaris van den Commissaris van Politie met 500. Onder die omstandigheden gaat het niet aan, het inspec teerend personeel geheel over te slaan. De verhooging van het salaris van den Commissaris en die van de salarissen van de inspecteurs zijn niet van elkaar los te maken. Ook het verantwoordelijke werk van de inspecteurs is door de com binatie toegenomen. Het is mogelijk, dat de Minister zijn veto uitspreekt over het raadsbesluit ten aanzien van de agenten van politie. Dit punt zal dan opnieuw bij den Raad aanhangig worden ge maakt, maar in den tusschentijd werkt het besluit door. De Raad moet daarom ook ten aanzien van de inspecteurs een besluit nemen en de eventueel tijdelijke werking daarvan aanvaarden. De verantwoordelijkheid voor het nemen van een dergelijk besluit berust bij den Raad en men begeeft zich op den verkeerden weg, indien men zijn oordeel over een onderdeel van de politie laat afhangen van het oordeel van den Minister, die daaromtrent t. z. t. zijn eigen oordeel heeft te bepalen. De Voorzitter zegt, dat voorstellen van raadsleden alleen gedrukt worden rondgezonden, wanneer het College aanneemt, dat zij bij een van de punten van de uitgeschreven ver gadering behandeld zullen worden. Het College ging in dezen van de veronderstelling uit, dat de gedachte van den heer Romijn om diens voorstel bij dit agendapunt te behandelen op een misverstand berustte, omdat tusschen beide niet het minste verband kan of behoeft te bestaan. Alleen om die reden is het voorstel van den heer Romijn niet gedrukt. Het College staat niet op het standpunt, dat de Raad op grond van de overweging, dat de taak van de agenten door de combinatie van de politie en de brandweer is verzwaard, besloten heeft de voorgestelde korting op hun salarissen niet toe te passen; deze conclusie behoeft ook niet door iedereen aanvaard te worden. Toen de Raad besloot tot het toepassen van een algemeene salarisverlaging, heeft niemand over de salarissen van de inspecteurs gesproken. Moeten de salarissen van de inspecteurs herzien worden, dan acht het College het practischer daarover te spreken, zoodra de ministerieele bèschikking omtrent de salarissen van de agenten bekend is. Men behoeft met deze bespreking niet lang te wachten. In elk geval is er geen reden om dit punt te behandelen bij een zaak, die er geheel buiten staat. Voorstel XX heeft met de salarieering niets te maken. Indien in de samenvoeging van de politie en de brandweer aanleiding had bestaan tot verhooging van de salarissen van de inspecteurs, had het College daaraan de noodige aandacht gewijd. Volgens het College bestaat deze aanleiding volstrekt niet. Een der inspecteurs is inderdaad in bijzondere mate bij deze combinatie betrokken, maar de andere zijn zeker niet meer daarbij betrokken dan zij vroeger als lid van het politie personeel bij de branden betrokken waren. De Raad zal waarschijnlijk niet dadelijk omtrent het voorstel van den heer Romijn een beslissing kunnen nemen en daarover praeadvies van het College vragen, zoodat het het beste is, de behandeling daarvan te doen plaats hebben, wanneer de ministerieele beschikking over de salarissen van het overige politiepersoneel bekend is. De heer Romijn zegt, dat de Voorzitter ontkent het verband tusschen de korting en de samenvoeging van politie en brandweer, maar zeer stellig is bij de discussie over de korting voldoende gebleken, dat verscheidene raadsleden op grond van die samenvoeging salarisverlaging voor de agenten ongewenscht achtten. De Voorzitter heeft zelf gezegd: de Raad mag het salaris van de agenten niet hooger stellen, waar de combinatie van politie en brandweer verdisconteerd is in het geven van een premie, als in het voorstel van het College aangegeven. Dat argument zou de Voorzitter niet hebben gebezigd, wanneer niet uit den Raad was opgemerkt, dat ondanks die premieregeling het salaris van de agenten toch verhoogd moest worden. Met deze zaak ligt het precies zoo. Spreker erkent: de Voorzitter is sterk in zijn betoog, dat de Raad dit niet zoo kan behandelen; niemand kan nog beoordeelen, of die cijfers juist zijn. Over sprekers voorstel moet dus praeadvies uitgebracht worden, ook waar het College zich daarover in het geheel nog niet georiënteerd heeft. Wanneer de Voorzitter zou voorstellen, sprekers voorstel in praeadvies te nemen, wanneer de salarisverhooging voor de agenten door den Minister geaccepteerd wordt, dan zou spreker dat moeten aannemen, maar spreker houdt vol dat door hem niet ten onrechte gevraagd is behandeling van deze zaak tegelijk met de samenvoeging politie-brandweer. Politie- Brandweer. (Romijn e.a.) De Voorzitter zegt, dat het College bereid is het voorstel van den heer Romijn in praeadvies te nemen. Ook al is waar, dat enkele raadsleden de samenvoeging van politie en brand weer hebben aangevoerd als argument voor het niet toepassen van de korting op de agenten, dit wil nog niet zeggen, dat op dien grond de geheele Raad dat besluit heeft genomen; dat was niet een vaststaande beweegreden voor den Raad. Ten aanzien van de premie heeft spreker gezegd, dat inderdaad enkele agenten aanspraak zouden kunnen maken op een zekeren extra-toeslag, n.l. zij die in rusttijd worden opgeroepen voor dienst bij brandvoor hen is invoering van een premie stelsel noodig. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten, het voorstel van den heer Romijn te stellen in handen van Burge meester en Wethouders om praeadvies. Alsnu is aan de orde punt 20 der agenda en het ten aan zien van dit punt ingediend voorstel van den heer van der Voort, luidende: „Ondergeteekende stelt voor, de regeling bedoeld onder punt 20 sub d door den Raad te doen vast stellen." De heer Coster heeft in de vergadering van den Raad van 15 October 1934, bij het voorstel tot reorganisatie van de brandweer, gevraagd zooveel mogeüjk het personeel van de oude brandweer bij de politiebrandweer in te lijven. Bij de behandeling der begrooting voor 1936 heeft spreker gevraagd of het mogelijk was ook den smid-machinist Wijnnobel bij dezen dienst in te deelen, omdat er bij de politiebrandweer ook een smederij komt, waarvoor een smid noodig is. Spreker verzoekt thans antwoord op deze vraag. Op sprekers vraag, of aan den Commissaris van Politie voor het waarnemen van de taak van Commandant van de Brandweer een toelage toegekend zou worden, antwoordde Wethouder Splinter in de vergadering van 15 October 1934 (Handelingen blz. 418), dat hieraan verder geen toelagen verbonden zijn, dat dat niet de bedoeling was, althans op het oogenblik en dat alle discussie daarover was een vooruitloopen op de zaak, die later aan de orde zou komen. Wat bedoelde de Wethouder toen toch met dat antwoord? Yerder vraagt spreker, hoevele agenten opleiding bij de brandweer krijgen, hoeveel helmen en jekkers in voorrraad zijn, of deze geleverd zijn door Nederlandsche fabrikanten, dan wel door tusschenkomst van Xederlandsche agenturen uit het buitenland, en welke bestemming de 30 door de vrijwillige brandweer in te leveren helmen zullen hebben. De heer Kuipers zegt, dat in de raadsvergadering van 15 October 1934 door verscheidene raadsleden aangedrongen is op opneming van de 8 brandwachts in de nieuwe organisatie van de brandweer. Wethouder Splinter deelde toen mede, dat tegen plaatsing van die brandwachts bij de politie brandweer zeer ernstige bezwaren bestaan, doch heeft toen, hoewel de Commissaris aanvankelijk op het standpunt stond, dat die brandwachts voor deze nieuwe taak niet geschikt zouden zijn, toegezegd 4 van de 8 brandwachts over te zullen nemen. Nu stelt het College voor, 6 van de 7 brandwachts over te nemen bij de politie-brandweer, zoodat één op wacht geld gesteld moet worden. Is er nu zooveel bezwaar tegen die eene brandwacht over te nemen, die 20 jaren lang trouw zijn plicht heeft gedaan? De brand verordening dient ook nagegaan te worden. De Voorzitter heeft op 15 October 1934 ook toegezegd, te zullen bevorderen, dat die brandwachts niet in een ongunstiger positie zullen komen. In verband met deze positieve toezegging van den Voorzitter dringt spreker er op aan, alle 7 brandwachts bij de politie aan te stellen. De heer Bergers juicht ten zeerste toe, dat onder c van dit voorstel ruiterlijk gesproken wordt van een verhooging van de jaarwedde van den Commissaris met 500.meermalen is het voorgekomen dat gesproken werd van een gratificatie; op het eind kwam die dan toch bij het salaris. De heer van der Voort heeft zijn voorstel tot vaststelling van de belooning voor het dienst doen van de politie bij brand bij de rechtspositie niet ingediend, omdat hij deze regeling bij den Burgemeester niet in goede handen acht, maar in de eerste plaats, omdat de Raad alle vergoedingen voor het politiepersoneel vaststelt: rechercheursvergoeding, rijwiel- en kleedingvergoeding, en in de tweede plaats, omdat dit reeds in verschillende gemeenten het geval is; spreker noemt Delft en ook Leeuwarden, waar een dergelijke regeling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 8