158 MAANDAG 16 MAART 1936. Rechtspositie onderwijzend personeel, (van der Voort e.a.) proces-verbaal, zoo mogelijk met vermelding der redenen, melding gemaakt. 4e lid. Als voorgesteld bij het 3e lid. (zie voorstel B. en W.)" De heer van der Voort zegt, dat het College verzuimd heeft aan te geven, wat in het eerste lid onder „behoorlijk" moet worden verstaan. In verschillende regelingen van de rechts positie van Rijksambtenaren drukt men zich veel positiever nit. Bij onderzoek is het spreker gebleken, dat in Leiden een onderwijzer, die zich naar de meening van het College had schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit (dat echter geen strafbaar feit was), zonder dat hij zich van iets bewust was door het College ter verantwoording ge roepen en onmiddellijk gestraft werd. Een herhaling van een dergelijken gang van zaken is bij aanneming van het ongewijzigde voorstel van het College mogelijk, want het begrip „behoorlijk" kan naar het wel gevallen van het College worden uitgelegd. De ambtenaar moet weten, waaraan hij toe is en zich mondeling of schrifteüjk, al naarmate het bevoegde gezag zulks verlangt, kunnen verantwoorden, wanneer hij op grond van een strafbepaling ter verantwoording wordt geroepen. De heer Hessing kan zich volkomen vereenigen met het amendement. Het is van het grootste belang, dat vast komt te staan, alvorens een ambtenaar wordt gestraft, dat het vooronderzoek volledig heeft plaats gehad, dat de betrokken ambtenaar volledig in de gelegenheid gesteld is geweest om zich te verantwoorden en bij die verantwoording gebruik heeft mogen maken van de hulp van anderen. Men moet uitgaan van de stelling, dat niemand kan worden gestraft, voordat het feit, waarvoor hij gestraft zal worden, onder zocht is en dit kan alleen onderzocht worden, wanneer de betrokkene zich behoorlijk kan verantwoorden. Voor de nadere omschrijving van het begrip „behoorlijk" is de aan neming van het amendement noodzakelijk. Het moet niet mogelijk zijn, dat men een ambtenaar ter verantwoording roept en hem onmiddellijk straft, indien men met zijn verantwoording niet accoord gaat. De ambtenaar moet volledig in de gelegenheid worden gesteld over het feit na te denken, en zoo noodig de hulp in te roepen van anderen, die tot oordeelen bevoegd zijn. Een dergelijke rechtszekerheid mag hem niet onthouden worden. De heer Tepe zegt, dat het artikel letterlijk uit het Ambte naren-reglement is overgenomen. Met het oog op de ge- wenschte uniformiteit beveelt spreker de ongewijzigde redactie bij den Raad aan. Spreker kan niet inzien, dat de rechtszekerheid door de aanneming van het amendement bereikt of vergroot zal worden. Spreker begrijpt niet waarom „binnen 4 x 24 uur" een grootere waarborg zou geven dat de ambtenaar zich tevoren behoorlijk kan voorbereiden dan de voorgestelde tekst. Men kan verschillende beteekenissen hechten aan het woord „behoorlijk", maar geen enkel College van Burge meester en Wethouders zal tegenwoordig ook maar iets doen wat in de verste verte voor onbehoorlijk zou kunnen worden aangezien. Het College weet zeer goed, dat het geen onbe hoorlijkheden tegenover den ambtenaar heeft uit te halen en dat het dezen behoorlijk in de gelegenheid moet stellen zich te verdedigen; het weet zeer goed wat het in dit opzicht onder behoorlijk heeft te verstaan. Wanneer een College onbehoorlijk wil zijn in dit opzicht, kan het dit evenzeer zijn bij den door den heer van der Voort voorgestelden tekst, door b.v. den ambtenaar in de eerste 5 minuten te hooren. Spreker ziet niet in welk voordeel aanneming van het amendement hebben kan en geeft den Raad in over weging zich netjes te houden aan het beproefde artikel van het Ambtenaren-reglement. De heer van der Voort zegt, dat het kan voorkomen, dat de ambtenaar, wanneer hij gehoord moet worden, zich moet voorzien van adviesmeestal moet dan het hoofdbestuur van zijn organisatie er bij te pas komen en daarvoor moet hij behoorlijk tijd hebben en nu is in de practijk gebleken, dat daarvoor een tijd van 4 x 24 uur noodig is; in dien tijd kan een ambtenaar zich behoorlijk voorzien van hulp. De Voorzitter zegt dat de heer van der Voort minder ver gaat dan Wethouder Tepe. Deze zegt: „het moet in elk geval behoorlijk zijn," de heer van der Voort zegt„het moet binnen 4 x 24 uur behoorlijk en daarna niet meer." De heer van der Voort zegt, dat het dan moet zijn: binnen Rechtspositie onderwijzend personeel, (van der Voort e.a.) tenminste 4 x 24 uur. Wanneer de Wethouder binnen 4 x 24 uur nog te kort gesteld acht, heeft spreker er niet het minste bezwaar tegen om er van te maken „binnen tenminste 4 x 24 uur". Over de door spreker voorgestelde wijziging van lid 3 is in het geheel niets gezegd; spreker mag dus aannemen dat men daarmee accoord gaat. De heer Tepe zegt, dat zelfs de sociaal-democratische leden van het College, die oorspronkelijk wat dit amendement op lid 3 betreft het standpunt deelden, dat een dergelijk proces verbaal wenschelijk zou zijn, na eenmaal een dergelijk ver hoor door het College te hebben meegemaakt wel een andere meening zullen zijn toegedaan, en van oordeel zullen zijn dat het volstrekt onmogelijk is aan een dergelijke suggestie te voldoen. Het is onmogelijk, en totaal overbodig, van een tamelijk uitvoerige bespreking onmiddellijk een uitvoerig proces-verbaal op te maken. In geen enkel geval nog is daaraan behoefte gevoeld; nog nooit is naderhand gebleken dat den ambtenaar, die gehoord is, woorden in den mond gelegd zouden zijn die hij niet gebezigd zou hebben, of dat men hem argumenten ondergeschoven had die hij niet had aan gevoerd. De practijk heeft geleerd dat er geen behoefte is aan een dergelijke bepaling, die ook moeilijk uitvoerbaar zal zijn. De heer Goslinga heeft tegen het amendement het ernstige formeele bezwaar, dat het geschreven is in een zeer onge bruikelijke spelling, in een andere spelling dan de andere amendementen-van der Voort. Zoo is het woord „mogelijk" geen Nederlandsch. Voordat het aannemelijk is, moet het in de spelling van de verordening overgebracht worden. Spreker kan echter zijn stem aan dit amendement niet geven, omdat het de positie van den ambtenaar aanzienlijk ver zwakt. Lid 2 van dit artikel geeft een volledige waarborg dat de ambtenaren door het College niet worden overrompeld. Bovendien kan men, wanneer wordt bepaald dat de ambte naar binnen 4 x 24 uur in de gelegenheid gesteld moet worden zich te verantwoorden, dit in de eerste 5 minuten doen. Aan een zoo groote verslechting kan spreker niet medewerken; hij vindt dien aanslag door den heer van der Voort op de rechtspositie van de ambtenaren niet behoorlijk; spreker gevoelt daarvoor veel te veel om dit zoo te laten passeeren. Het amendement van den heer van der Voort (zie blz. 157) wordt verworpen met 20 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Coster, van Rosmalen, Eiker bout, Beekenkamp, van der Kwaak, Romijn, Schoneveld, Tepe, van Stralen, Verwij, Lombert, Goslinga, Bergers, van der Reijden, Wilbrink, Manders, de Vries, de Reede, Wilmer en Tobé. Vóór stemmen de heeren Schüller, Jongeleen, Snel, van der Voort, Vallentgoed, Kuipers, mevrouw de Cler, de heeren Carton, Hessing, Groeneveld, van Weizen, van Eek, en me vrouw Braggaar. De heer van Eek stelt voor, de verdere behandeling van punt 21 der agenda aan te houden tot een volgende ver gadering. Het is thans bijna half twaalf, terwijl als normale tijd voor de sluiting van avond-vergaderingen .11 uur is aangenomen. De Voorzitter adviseert namens het College, de behandeling van het agendapunt in deze vergadering voort te zetten. Het voorstel van orde van den heer van Eek wordt aange nomen met 19 tegen 14 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Schüller, Jongeleen, Snel, van der Voort, van Rosmalen, Vallentgoed, Eikerbout, Kuipers, mevrouw de Cler, de heeren Carton, van Stralen, Goslinga, Hessing, Groeneveld, van Weizen, Manders, van Eek, Tobé en mevrouw Braggaar. Tegen stemmende heeren Coster, Beekenkamp, van der Kwaak, Romijn, Schoneveld, Tepe, Verweij, Lombert, Bergers, van der Reijden, Wilbrink, de Vries, de Reede en Wilmer. De verdere behandeling van punt 21 der agenda wordt derhalve aangehouden tot de volgende vergadering. De Voorzitter constateert, dat de Raad een nieuw uitstel van behandeling van een voor de ambtenaren zoo belangrijke zaak niet overbodig vindt. Spreker vermoedt, dat het de bedoeling van den heer van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 22