MAANDAG 16 MAART 1936. 149 Rechtspositie onderwijzend personeel, (van der Voort e.a.) voorstellen dienaangaande kan tegemoet zien. Spreker ver trouwt er dan ook op dat dit inderdaad het geval zal zijn. Spreker acht een goed geregelde rechtspositie van groot belang voor de gemeente als werkgeefster en voor het ge- meentepersoneel als werknemer; het personeel is met een goede rechtspositie minder afhankelijk, het gemeentebestuur daaren tegen is gewaarborgd, dat het bij het niet nakomen van de verplichtingen van den ambtenaar kan optreden Het ver hoogt het zelfrespect van beide partijen. Het is spreker echter opgevallen dat bij dit ontwerp-reglement het College op ver schillende wenschen en voorstellen van verscheidene onder- wijsinstanties, regelmatig betoogt, dat deze in strijd zijn met het bestaande ambtenaren-reglement-1934 en dat inwilli ging daarvan de uniformiteit niet ten goede zou komen. Spreker kan dit standpunt niet deelen, waar vaststaat dat elke rechtspositieregeling moet tot stand komen met inacht neming van art. 125 Ambtenarenwet en niet van het bestaande ambtenarenreglement-1934. Spreker is niet tegen uniformiteit, integendeel, maar die mag niet leiden tot bekrompenheid, te meer waar dit niet noodzakelijk is. Wanneer de Raad met spreker eens is, dat het College niet voldoende gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, volgens art. 125 Ambtenaren wet, dan mogen uniformiteit en het bestaande Ambtenaren- reglement-1934 geen aanleiding zijn om sprekers amendemen ten niet aan te nemenzoo noodig moet het bestaande Ambte narenreglement-1934 dan gewijzigd worden. De heer Goslinga heeft als lid van de Commissie voor het Onderwijs in zijn dossier gevonden een voorontwerp van deze verordening met verklarende marginale aanteekeningenbij elk artikel stond aangegeven, op welke soorten onderwijs het toepasselijk was. Dit was zeer gemakkelijk, want deze ver ordening is zeer moeilijk te lezen in dezen zin, dat men bij elk artikel een volgend artikel moet naslaan, of het al of niet toepasselijk is op bepaalde soorten onderwijs. Is het niet mogelijk bij het afdrukken van de verordening alsnog die verklarende marginale aanteekeningen op te nemen? De heer van der Voort bestrijdt de afwijzing van verschil lende wenschen, die geschied is opdat die wenschen in strijd zouden zijn met de desbetreffende bepalingen van het Amb tenarenreglement-1934. Spreker acht dit een slecht argument. Wanneer het een reglement was van 1834 of van 1884, dan was het wat anders, maar de Raad heeft pas 2 jaren geleden na heel veel moeite en werk het ambtenarenreglement-1934 vastgesteld en nu is het toch geheel verkeerd om ten aanzien van onderwerpen, waarvoor dit niet strikt noodzakelijk is, b.v. voor verlof, wijze van berechting enz., voorschriften te geven die afwijken van het ambtenarenreglement. Volgens den heer van der Voort moet, wanneer zijn amendementen aangenomen worden, het Ambtenarenreglement worden her zien, maar zoo blijft men aan den gang; dan komen er mis schien weer amendementen om af te wijken van het Onderwijs reglement en dan moet dit weer herzien worden. Daarbij vaart alleen de drukker wel, niet de ambtenaren en de onder wijzers. Daarvoor zit men toch hier niet. Wanneer het karakter van den dienst meebrengt, dat op een bepaald punt de regeling voor de onderwijzers anders moet zijn dan voor de ambte naren of werklieden, wanneer dit inhaerent is aan hun positie, dan is er geen enkel bezwaar tegen in dat opzicht af te wijken van het Ambtenarenreglement, omdat daaraan geen argument kan worden ontleend om het Ambtenarenreglement weer te wijzigen. Waar echter hun diensten niet veel verschillen en zij niet veel uiteenloopende belangen hebben, moet voor beide groepen dezelfde regeling gelden. Het argument van het College van de uniformiteit acht spreker dus zeer juist. De heer de Vries is het in algemeene lijnen met dit ontwerp- reglement eens en brengt hulde voor de geslaagde poging het personeel van de verschillende takken van onderwijs in dit ééne reglement onder te brengen. Echter is spreker het niet eens met den weg, dien men gevolgd heeft om zooveel mogelijk revolutionnaire elementen uit het onderwijzend personeel te weren. De verordening volgt het systeem, dat men alleen ontslag kan verleenen op grond van revolutionnaire gezindheid en van het lidmaat schap van door de Regeering voor de ambtenaren verboden vereenigingen, waarmede men tot de droevige consequentie komt, dat wel het lidmaatschap van de N.S.B., maar niet dat van de S.D.A.P. voor de ambtenaren verboden is; even wel in verband met de beperkte bevoegdheid van den Raad zal spreker daarover zwijgen. Het ware wenschelijk geweest, indien men van Rijkswege onder de verboden vereenigingen had opgenomen den Bond van Nederlandsche Onderwijzers; spreker verwijst naar het te dien aanzien door hem bij de Begrooting aangevoerde. Men had ook een juister systeem gevolgd, indien men niet Rechtspositie onderwijzend personeel. (de Vries e.a.) alleen bij de redenen van ontslag, maar ook bij de voorwaarden voor de benoembaarheid een bepaling had opgenomen om trent de revolutionnaire gezindheid: „Voorkomen is beter dan genezen!" Spreker stelt het College daarom opnieuw deze vraag: houden Burgemeester en Wethouders en de hen advi- seerende ambtenaren bij het opmaken en nader adstrueeren van een voordracht rekening met de politieke gezindheid van den betrokkene, speciaal wat betreft de vraag, of van hem eenige revolutionnaire gezindheid is te duchten? Spreker sympathiseert met de gedachte, die ten grondslag ligt aan het amendement van den heer Groeneveld op artikel 20. Het denkbeeld is echter systematisch in dat artikel niet op zijn plaatshet zou kunnen belichaamd worden in een be paling in artikel 19, lid I, sub i. Spreker vertrouwt, dat waar de heer Groeneveld zeker prijs zal stellen op eenige elegantie in de plaatsebjke wetgeving, deze er ook toe zal kunnen be sluiten zijn amendement in dier voege te wijzigen. De heer Hessing onderschrijft den wensch van den heer Goslinga om in de verordening de kantteekeningen op te nemen, die vermeld zijn in de ontwerp-verordening. Wanneer zij ook in het Ingekomen Stuk waren opgenomen, hadden zij den heer de Vries er ongetwijfeld van weerhouden er op aan te dringen een bepaling op te nemen, volgens welke een onderwijzer wegens revolutionnaire gezindheid kan worden ontslagen, want dan zou hij bemerkt hebben, dat het door hem genoemde artikel geen betrekking heeft op de onder wijzers bij het openbaar lager onderwijs. In dit verband ver wijst spreker naar den ministerieelen brief van 17 Mei 1934 aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo. De heer de Vries slaat in dit geval den bal mis, omdat een bepaling omtrent ontslag wegens revolutionnaire gezindheid niet opgenomen kan worden in een verordening regelende de rechtspositie van het onderwijzend personeel. De heer Groeneveld is het niet eens met de voorgestelde bepaling, dat een onderwijzer kan worden ontslagen wegens „revolutionnaire gezindheid"; wanneer niet gezegd wordt, wat hieronder verstaan moet worden, heeft men niets aan deze uitdrukking. Volgens het woordenboek, dat spreker geraadpleegd heeft, beteekent „revolutionnair" „omwente lingsgezind"; d.w.z. dat iemand met den bestaanden toe stand niet tevreden is en daarom iets anders wil hebben. De partij van den heer de Vries heet, „Nationaal Herstel". Het woord „herstel" duidt er op, dat de heer de Vries een vroegeren toestand wil terughebben, iets anders wil en dus omwentelingsgezind, of revolutionair is. De heer de Vries wil reeds vóór de benoeming van een sollicitant rekening houden met diens politieke denkbeelden. In het urgentieprogram van het Verbond voor Nationaal Herstel staat echter onder punt 2: „Bij alle benoemingen moet worden gebroken met bevoorrechting op grond van kerkelijke opvatting of politieke richting" wat weer totaal in tegenspraak is met punt 3: „uitstooting van alle revolu tionnaire elementen uit gemeentedienst en onderwijs." Spreker heeft nooit zooveel nonsens op zoo'n klein stukje papier ge drukt gezien. Wanneer echter leden van Nationaal Herstel naar een overheidsbetrekking solliciteeren, hebben zij gaarne de stemmen van revolutionnairen, doen zij daarvoor al hun best en gaan zij bij revolutionnairen op huisbezoek. De heer de Vries vraagt daarvan voorbeelden; spreker wijst op den allerhoogsten partijfunctionaris van Nationaal Herstel. Het is toch erg oneerlijk wanneer een sollicitant, lid van Nationaal Herstel, zijn best doet om de stemmen van sociaal democratische raadsleden te krijgendan moet men ook ander zijds niet zeggen dat sociaal-democraten bij benoemingen in het geheel niet in aanmerking moeten komen. De heer Tepe constateert met een zekere voldoening, dat deze regeling van de rechtspositie van het onderwijzend per soneel in Leiden de tweede uitvoerige rechtspositieregeling, ge baseerd op art. 125 Ambtenarenwet is, die zal worden inge voerd, en dat het de eerste zou zijn, indien ze niet twee keer van de agenda had moeten worden afgevoerd. Eerst dezer dagen is in Bussum de eerste rechtspositieregeling door den Raad aangenomen. In Bussum heeft men het den raadsleden nog minder gemakkelijk gemaakt dan hier in deze verorde ning; het College heeft er in elk geval naar gestreefd het zoo gemakkelijk mogelijk te maken door in art. 73 uitdrukkelijk te bepalen, welke artikelen wel en welke niet van toepassing zijn op de verschillende categoriën, terwijl men in Bussum eenvoudig heeft gezegd: dit reglement is niet van toepassing indien en voorzoover de rechtstoestand der daarbij betrokken leerkrachten bij wet, algemeenen maatregel van bestuur of Ministerieel voorschrift is geregeld, het daarbij aan de raads-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 13