VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936.
117
Gemeente-bcgrooting Algemcene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
„Ondergeteekende stelt voor:
a. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen ten spoe
digste door het vervullen van de vacature van schatter door
de gemeente aan te wijzen de taxatie van de in het Grond
bedrijf der gemeente ingebrachte gronden, mogelijk te maken;
b. in afwachting van de uitkomsten dezer taxatie het ten
laste van de reserve van het Grondbedrijf gebrachte bedrag
van 40.000.voorloopig te putten uit de Algemeene Reserve
c. den Raad van de uitkomsten der sub b bedoelde taxatie
zoodra dit mogelijk is, mededeeling te doen c.q. vergezeld
van een hernieuwd voorstel tot het brengen van een gedeelte
van het te verwachten nadeelig saldo, ten laste der reserve.",
is ingetrokken.
De heer Groeneveld zegt, dat de Voorzitter de stichting van
een centrale autogarage (voorstel van spreker No. 22) on
mogelijk acht, omdat de auto's in verschillende gebouwen
ondergebracht zijn en in verschillende gebouwen moeten
blijven. Bij zijn voorstel heeft spreker niet bepaald de idéé
gehad van een gebouw, maar heeft hij meer bedoeld een
garagebedrijf. Ook in Rotterdam, waar de motordiensten
centraal zijn geregeld, heeft men 3 garages. Spreker hoopt dat
het door den Voorzitter toegezegde onderzoek naar de moge
lijkheid van centrale organisatie van de reparatie tot resul
taten zal leiden en dat Leiden binnen het jaar dat centrale
reparatiebedrijf zal hebben; dat zou een verbetering zijn,
hoewel niet afdoende. Het is zeer weelderig voor de gemeente
dat elke tak van overheidsdienst een eigen motordienst heeft,
door centraliseering krijgt men ook de zekerheid, dat de ge
meente er in totaal niet te veel auto's op na houdt. Sprekers
voorstel bedoelt ook bezuiniging. Na de toezegging van den
Voorzitter echter, dat het College al het mogelijke zal doen
om tot een centrale reparatie te komen, trekt spreker zijn
voorstel (No. 22) in.
Spreker handhaaft zijn voorstel tot verstrekking van iden
titeitskaarten aan de raadsleden (No. 28). Formeel heeft de
Voorzitter gelijk, dat één raadslid afzonderlijk eigenlijk niets
is. Een afzonderlijk raadslid heeft niet veel te beteekenen,
maar elk raadslid moet de zaken hier toch beoordeelen en de
verantwoordebjkheid voor zijn eigen handelingen dragen en
dat kan men niet, wanneer men niet gelegenheid heeft om
datgene te weten te komen wat men als raadslid weten moet.
Inderdaad is het geen bij de wet voorgeschreven verplichting
dat de raadsleden recht van toegang hebben tot de ver
schillende gemeente-instellingen en -terreinen, maar ver
boden is het toch ook niet. De raadsleden zullen natuurlijk
niet de bedrijfshoofden passeeren. De Voorzitter noemde
alleen als bezwaar, dat gezagsondermijnende Raadsleden
ook zoo'n toegangsbewijs zouden krijgen, hetgeen voor de
gemeente gevaarbjk zou kunnen zijn. Spreker ziet dat gevaar
niet. Er is geen beter middel om gezagsondermijnende raads
leden tot de orde te brengen dan hun recht van toegang en
onderzoek te geven. Zoo heeft, hoewel de verkiezingspropa
ganda van Nationaal Herstel een en al verdachtmaking was,
deze begrootingsdiscussie er toe genoodzaakt al die verdacht
makingen van A tot Z in te trekken. Spreker is dus ook in
het geheel niet ongerust, dat de heer de Vries van zoo'n
toegangsbewijs een verkeerd gebruik zou maken. Spreker
dringt dus aan op aanneming van zijn voorstel (No. 28); de
Raad werkt er gemakkelijker door en het is in het gemeente
belang.
De Voorzitter constateert dat het voorstel van den heer
Groeneveld (No. 22), luidende:
„De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders bij de
Raad plannen in te dienen tot het stichten van een Centrale
autogarage met reparatieinrichting voor de gemeentelijke
bedrijven en diensten.",
is ingetrokken.
De heer Schoneveld zegt den Wethouder van Onderwijs
dank voor het herstellen van een vergissing, die verleden
jaar in de maand Februari is begaan bij het indienen van een
voorstel.
Spreker handhaaft zijn voorstel met betrekking tot de
verdere saneering van de binnenstad (No. 36). De argumenten,
die de Wethouder van Fabricage aanvoerde om spreker als
het ware te nopen het voorstel in te trekken, hebben dezen
in diens opvattingen versterkt. De aanneming van dit voor
stel zal den gewonen dienst jaarlijks met 5.000.a 6.000.
belasten en indien men daarmede kan bereiken, dat over
eenige jaren de toestand in de binnenstad is verbeterd, kan
men het niet anders dan een voorzichtig voorstel noemen.
De heer Romijn zal ten aanzien van de salarisverlaging
voor de ambtenaren bij den Keuringsdienst van Waren geen
voorstel indienen, omdat hij uit de betrokken stukken heeft
Gemeente-begrooting Algemcene beschouwingen.
(Schoneveld e.a.)
afgeleid, dat zij niet onder de korting van 4 vallen. Ondanks
deze verklaring acht spreker het gewenscht voor te stellen,
den Minister te verzoeken er mede accoord te gaan, dat de
salarisverlaging van 4 niet op deze ambtenaren wordt
toegepast. Ten einde te voorkomen, dat het geheele salaris-
voorstel van het College min of meer in het gedrang komt,
is het gewenscht deze motie te beschouwen als een aandrang
uit den Raad om na aanneming van het salarisvoorstel den
Minister te wijzen op de onbillijkheid, welke in de toepassing
van de korting op de salarissen van deze ambtenaren schuilt.
Spreker hoopt dat het College bereid zal zijn, de motie
over te nemen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
de heeren Schoneveld, van Rosmalen, de Vries en Lombert,
luidende
„De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, den
betrokken Minister te verzoeken er mede accoord te gaan, dat
de 4 salarisverlaging voor het gemeentepersoneel alsnog
buiten toepassing blijft voor het personeel van den Districts-
Keuringsdienst van Waren."
De heer Eikerbout wenscht als het oudere, onmondige kind
nog een oogenblik in te gaan op de beschouwingen van den
jeugdigen Wethouder.
Wanneer het voornemen bestaat, voorstellen tot salaris
verlaging in te dienen, is het alleszins gewenscht voorbe
sprekingen te houden, waartoe de artikelen 7 (2e alinea) en
11 (le alinea) van de verordening, houdende reglement voor
de Commissiën van Advies betreffende de arbeids- en dienst-
voorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente
Leiden de mogelijkheid openen. Nu het niet is gebeurd, heeft
men tot tweemaal toe een foutieven staat opgemaakt en leest
spreker in het ochtendblad van de Nieuwe Rotterdamsche
Courant van 21 Februari, dat, volgens het Bureau voor de
Statistiek, in de gemeente Leiden het gemiddelde uurloon over
het eerste halfjaar 1933 61 cent was, terwijl men in de ver
gaderingen van de Commissie voor Georganiseerd Overleg
voor 4 groepen kwam tot een gemiddeld uurloon van meer
dan 61 cent en voor 17 andere groepen rekende met een
gemiddeld uurloon van minder dan 61 cent, waarbij men voor
sommige bedrijven zelfs kwam tot 50 en 48 cent.
Volgens den Wethouder is er geen tijd geweest voor het
houden van voorbesprekingen. Spreker erkent dit, want als
men daags vóór de vergadering van de Commissie voor
Georganiseerd Overleg een brief ontvangt, houdende mede
deeling van de concessies, waartoe het College bereid is, kan
men moeilijk een vergadering aanvragen, die met den Wet
houder afzonderlijk moet plaats hebben.
Spreker acht het gewenscht, dat omtrent zaken, rakende
het georganiseerd overleg, vooraf nadere besprekingen van
den Wethouder met de betrokken Raadsleden plaats hebben
en overweegt de indiening van een voorstel tot wijziging van
de verordening van 17 Maart 1924.
Spreker, die naar den aard van zijn arbeid ongeveer 25 jaar
aan het georganiseerd overleg heeft deelgenomen, kan zich
wel voorstellen, dat de Wethouder, die ten hoogste driemaal
per jaar er aan deelneemt, nog niet ten volle begrijpt, wat
eigenlijk georganiseerd overleg is en tracht de zaak zoo spoedig
mogehjk af te doen, terwijl het juist van groote beteekenis
is, te probeeren elkaar op verschillende punten te vinden,
waarvoor een vergadering van de commissie bestaande uit
Raadsleden en den Wethouder zeer gewenscht is.
De heer van der Voort vergiste zich, toen hij zeide, dat
spreker zijn houding reeds had bepaald. In tegenwoordigheid
van den heer Schüller heeft spreker den Wethouder gevraagd,
of het dezen bekend was, dat spreker op een of andere wijze
gezegd had, het ging toen over de 4 of 3 dat het
hem, hoewel hij zich over de salarisverlaging niet uitsprak,
toch voorkwam dat een verlaging als door de werklieden
aanvaard ook door de ambtenaren moest aanvaard worden,
omdat de ambtenaren juist een gunstiger positie in Leiden
innemen dan de werklieden. Nu zegt de heer van der Voort,
dat spreker moet erkennen dat hij er voor gestemd heeft;
natuurlijk heeft spreker er voor gestemd, dat de verlaging
voor werklieden en ambtenaren gelijk zou zijn, n.l. 4%, maar
het gaat niet over de gelijkheid; het gaat over het al of niet
aanvaarden. Waar nu de Wethouder van Financiën deze
verlaging noodzakelijk acht, zal spreker hem in dezen terzijde
staan, behoudens voor wat de politie betreft. De Voorzitter
schijnt het als een sport te beschouwen, dat de politie
agenten als brandweerlieden wel eens natgespoten kunnen
worden, maar wanneer aan iemand meer arbeid wordt op
gedragen, moet men hem ook een zekere extra vergoeding
daarvoor toekennen. Hier wordt geen verhooging gevraagd,
maar alleen handhaving van den bestaanden toestand. De