116
VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936.
Gcmeente-bcgrooting Algcmeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
welke wijze het boven beoogde doel op de meest doeltreffende
wijze ware te bereiken en van de resultaten dezer besprekingen
aan den Raad mededeeling te willen doen,
en gaat over tot de orde van den dag.",
is ingetrokken.
De heer Tobé acht het doen verrichten van overwerk,
zonder daarvoor te betalen, gelijk naar Wethouder van Stralen
toegeeft thans bij Maatschappelijk Hulpbetoon geschiedt,
een echten kapitalistischen maatregel, dien men niet van
een sociaal-democraat verwacht. Als er gewerkt wordt,
moet dat betaald worden; mogelijk is van het maken van
overuren eenig misbruik gemaakt, maar de heer van Stralen
heeft ook toegegeven dat het maken van overuren werd toe
gelaten omdat het salaris te laag is. Indien deze personen den
zelfden tijd moeten werken, laat de heer van Stralen hun dan
tenminste hetzelfde loon uitbetalen als vroeger en als het
aantal overuren te groot is, laat de directeur dan niet een
jaar noodig hebben om daarachter te komen, maar dit zoo
spoedig mogelijk doen.
Spreker raadt den heer Verweij aan, inzake de dienstrij-
wielen niet zijn licht op te steken bij de hoofden van dienst,
maar dit ter onderzoek eens in handen te geven van den be
zuinigingsadviseur; misschien kan deze beter zeggen of een
diensthoofd een rijwiel noodig heeft dan het diensthoofd zelf.
De heer Goslinga zal met belangstelling de voorstellen van
den heer Tepe over het bewaarschoolonderwijs afwachten,
maar het is spreker tegengevallen dat, waar dit in den geleide-
brief als bezuinigingsobject is genoemd, de Wethouder nog
niet met voorstellen of zelfs met denkbeelden bij het College
gekomen is. Laat de Wethouder deze zaak dan eens aan
hangig maken in de Onderwijscommissie; spreker hoopt, dat
dan het gesprek tusschen den Wethouder en hem beter zal
vlotten dan vroeger, toen zij zich op principieel tegengesteld
standpunt bevonden.
De heer Splinter heeft aangetoond, dat waar de woningbouw
vrijwel stilligt, het dwaasheid is f 280.000.te besteden
aan den aanleg van straten benoorden den Maresingel. Het
is echter evenmin goed 100.000.vast te leggen in een
stratenplan bij de Timorstraat en de Roomburgerwetering.
Meent de Wethouder, dat er koopers van die gronden zullen
zijn!
De heer Splinter merkt op, dat deze objecten zooveel
kleiner zijn en de zaak later aan de orde komt.
De heer Goslinga betoogt, dat de zaak dan verloren is en
de Raad er toch voor zal stemmen.
In de stellige verwachting, dat het College spoed zal be
trachten met het doen aanwijzen van een nieuwen taxateur
en de uitkomsten van de hertaxatie aan den Raad zal mede-
deelen, trekt spreker na de toezegging en verklaring van Wet
houder Splinter zijn voorstel betreffende het ten laste van het
grondbedrijf gebrachte bedrag van 40.000.(No. 23) in.
Spreker is niet bereid zijn voorstel betreffende de storting
in het Vernieuwingsfonds (No. 24) in te trekken. Spreker
heeft niet, zooals de heer de Reede heeft betoogd, de kaars
aan beide einden aangestoken, maar zich altijd sterk verzet
tegen de vermindering van de storting van 2 in het Ver
nieuwingsfonds. Ten einde daaraan te ontkomen, heeft
spreker in 1933 voorgesteld een gedeelte van de productie
middelen af te schrijven ten laste van het Vernieuwingsfonds.
Toen spreker voor de begrooting voor 1935 wel heeft voorge
steld de storting te verminderen tot 1 heeft hij het andere
middel niet aangewend, wat thans wel geschied is. Daartegen
richt zich sprekers bezwaar. In tegenstelling met den heer
de Reede heeft spreker er geen bezwaar tegen, dat onbruik
bare productiemiddelen ten laste van het Vernieuwingsfonds
worden afgeschrevenhet College mag op dit punt zelfs verder
gaan. Wel heeft hij er bezwaar tegen, dat niet voldoende in
het Vernieuwingsfonds wordt gestort. Het laatste is geen
aanspreken van de reserve, maar wel het te weinig reserveeren
uit de productie van een bepaald jaar voor vernieuwing van
machines en gebouwen, waarmede men de producten verkrijgt.
Het is het opeten van kapitaal. Men kan er even goed voor
leenen. Het gebeurt stiekum in de boeken; het is geen waar
heid en geen klaarheid.
De Regeering heeft in haar correspondentie met het ge
meentebestuur van Rotterdam gezegd, dat zij geen schijn-
versobering vraagt, geen nalating van afschrijving op be
drijven en diensten. Wanneer zij het laatste een zwaar ge
troffen gemeente als Rotterdam niet toestaat, kan het ook
niet de gemeente Leiden, die in een betere positie is, veroor
loofd zijn.
Gemccnte-bcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
Spreker twijfelt niet aan den ernst van den Directeur en de
Commissarissen van de Lichtfabrieken bij hun poging om
ƒ35.000.te bezuinigen, maar vraagt zich wel af, of dit
bedrag op de tafel van het College zal komen. Als nu reeds een
orkaan opsteekt, terwijl het gaat over het ontslag van één
man (den derden opzichter) bij den Reinigings- en Ontsmet-
tingsdienst, zal het gebouw van 't Nut op zijn grondvesten
daveren, wanneer men met de bezuinigingen bij de Licht
fabrieken begint.
De besparing van 17.000.op de renten van leeningen
gesloten bij de Rijksverzekeringsbank acht spreker proble
matiek. Bovendien is het de vraag, of de verlaging op 1
Februari 1936 zal ingaan. Intusschen wenscht spreker het
College hierbij alle goeds toe.
De bewering van den heer Verweij; dat de ongunstige
financieele toestand der gemeente het gevolg is van wettelijke
maatregelen, is niet juist. Weliswaar heeft de gemeente een
gedeelte van haar belastinggebied verloren, maar zij heeft
van de wettelijke maatregelen, speciaal van de instelling van
het Werkloosheidssubsidiefonds geprofiteerd.
In den geleidebrief van de begrooting deelt het College
bovendien mede, dat als uitvloeisel van het wetsontwerp
tot verlaging van de openbare uitgaven en de daarmede samen
hangende wetsontwerpen, een verlaging van de uitgaven tot
een bedrag van 41.870.kan worden geraamd. De Regee
ring is dan ook niet de vijandin, maar de vriendin van de
gemeente.
Als alle voorstellen, waaraan de heer Verweij zijn stem gaf,
waren aangenomen en als alle voorstellen, waaraan hij zijn
stem onthield, waren verworpen, zou de gemeente thans
absoluut afhankelijk zijn van het Rijk en zelf niets meer te
zeggen hebben.
Spreker vreest, dat de Wethouder van Financiën ten aan
zien van de belastingverhooging verwart een verhooging
van de opcenten en een werkelijke verhooging van de belas
tingopbrengst. Spreker meent te moeten betwijfelen, of een
verhooging van de opcenten op den duur een verhooging van
de opbrengst ten gevolge zal hebben. Spreker waarschuwt
er met nadruk tegen, die richting uit te gaan. Het leggen van
zware lasten op de burgerij en op de bedrijven is in hooge
mate verkeerd, ook voor de werkverruiming, die moet tot
stand komen door de opleving van de maatschappij en niet
uitsluitend door het toedoen van de gemeente.
Spreker is door een uitlating van den Wethouder van
Financiën diep getroffen en is daarover min of meer veront
waardigd. Spreker heeft getracht aan zijn rede elke scherpte
tegenover zijn geachten opvolger te ontnemen, maar de
Wethouder heeft niet met dezelfde welwillendheid gereci
proceerd, door te zeggen, dat spreker door zijn rede niet minder
dan het crediet van de gemeente zou hebben ondermijnd.
Spreker vindt dit voor iemand, die acht jaar lang voor het
crediet van de gemeente op de bres heeft gestaan, zoo grie
vend, dat hij geen woorden genoeg kan vinden om daarover
zijn ongenoegen te uiten. Bovendien is het niet waar. Spreker
heeft juist den Wethouder willen steunen tegenover al degenen
uit diens eigen partij, die niets anders hebben gedaan dan
aandringen op het doen van uitgaven. Uit de sociaal-demo
cratische fractie is geen enkele stem voor versobering opgegaan.
De eenige, die nog iets gezegd heeft over de versterking van
de financiën is het buitengewone lid der S.D.A.P., de heer
van Weizen, die voorgesteld heeft een zakelijke bedrijfs
belasting in te voeren. Spreker is het niet eens met het voor-
stel-van Weizen tot invoering van de zakelijke bedrijfsbe
lasting (No. 26), maar dat is tenminste nog fatsoenlijk. Van
de zijde van de sociaal-democraten is geen enkele stem voor
de bezuiniging gehoord; integendeel, sommigen van hen
hebben verklaard niet te zullen stemmen voor de salarisver
laging. Dat zijn allen raadsleden, die het den Wethouder van
Financiën moeilijk maken; die ondermijnen het crediet van
de gemeente. Wanneer de grootste partij in den Raad aan
dringt op het niet goedkeuren van dekkingsmiddelen en voor
stellen doet waardoor de uitgaven vergroot worden, onder
mijnt zij het crediet van de gemeente. Wanneer men spreker
verwijt dat hij het creciet van de gemeente ondermijnt, terwijl
hij den Wethouder juist waarschuwt tegen die vrienden van
hem en tegen politieke fantasten, die met de millioenen
strooien, dan werpt spreker dat verwijt ver van zich.
De heer Verweij verklaart dat het niet zijn bedoeling is
geweest dat de heer Goslinga die conclusie uit sprekers
woorden zou trekken en trekt zijn woorden, indien die den
heer Goslinga aanleiding geven tot het trekken van die
conclusie, in.
De Voorzitter constateert dat het voorstel van den heer
Goslinga, (No. 23), luidende: