DONDERDAG 20 FEBRUARI 1936. 108 Gemeente-bcgrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) bestrijding. In 1934 is de Kersttoeslag door een bijzonderen maatregel van de Regeering op 35 bepaald, maar in 1933 en in 1935 was hij 25 Het is niet juist, als men daarover een opmerking maakt, die den indruk moet vestigen, dat de sociaal-democraten in zekeren zin in gebreke zijn; ook zij kunnen het onmogelijke niet eischen en moeten zwichten, indien de Regeering meent, dat het anders moet dan zij het willen. Sommige leden hebben gemeend te kunnen wijzen op de veranderde houding van de sociaal-democraten ten deze. Dit verwijt was onverdiend, want de sociaal-democraten zijn zoo verstandig geweest om b.v. wat betreft de werkloosheids voorziening, de voorstellen, die zij hebben gedaan in den tijd, dat de gemeente nog vrij in haar handelingen was, niet te doen, nadat de gemeente zich aangesloten had bij de Rijks regeling en zij zich aan de Rijks-voorschriften had te onder werpen. De heer Wilmer merkt op, dat wat de Wethouder nu gezegd heeft, absoluut onjuist is. De heer Romijn vindt het eenigszins fantastisch. De heer van Stralen zegt, dat het lijstje in de „Vooruit", waarover de heer Wilmer sprak, in het algemeen juist is. Het ligt zeker niet in de bedoeling van de sociaal-democratische fractie de eer daarvan alleen op te eischen voor de sociaal democratische Wethouders. Dergelijke zaken zullen niet tot verwezenlijking kunnen komen dan met medewerking in het College van de andere Wethouders en den Burgemeester en in den Raad ook met medewerking van raadsleden van andere richting. Aan deze zaken moet wat meer aandacht geschonken worden dan tot nu toe gebruikelijk was. Het zou trouwens in verband met zijn verleden eigenaardig zijn, indien spreker niet zou trachten in dit opzicht bepaalde dingen te bereiken, zooals de wederinvoering van de weke- lijksche schoolbaden en de invoering van het schoolspreekuur, zaken die spreker bij het nasnuffelen van het gemeentearchief hier en daar gevonden heeft. De Voorzitter zegt, dat die zaken op de tafel van den heer van Stralen gelegd zijn en niet bij het nasnuffelen gevonden zijn. De heer van Stralen moet het niet voorstellen, alsof het College en met name de Secretaris, hem niet volledig op de hoogte van de loopende zaken zou hebben gehouden. De heer van Stralen erkent gaarne, dat deze zaken hem op zijn verzoek ter hand gesteld zijn, maar heeft daaraan zijn aandacht besteed en die zaken ter hand genomen. De Voorzitter: Zooals ze ook door het vorige College ter hand genomen zijn. De heer van Stralen zegt, dat het rapport van den directeur van den Geneeskundigen Dienst inzake de invoering van een wekelijksch schoolbad reeds meer dan een jaar rustende was bij het College; de instelling van een schoolspreekuur, waar omtrent in 1933 door den heer Koole een motie was ingediend, rustte sinds dien tijd. Spreker heeft gemeend die zaken ter hand te moeten nemen. De heer Romijn zegt, dat dat onjuist is; spreker had die zaken in behandeling; die waren bij de Rekenkamer. Die lagen niet op het bureau zonder dat er iets aan gedaan werd. De heer van Stralen zegt dat deze bewering van den heer Romijn niet juist is. Het rapport van den directeur van den Geneeskundigen Dienst, dat ruim een jaar geleden bij het College is ingekomen, was nog niet eens behandeld in de commissie voor den Geneeskundigen Dienst. De heer Romijn zegt, dat het daar ook niet behoeft te zijn. Het moest naar de Rekenkamer. De heer van Stralen vraagt of het dan bij de Rekenkamer een jaar moet blijven liggen. Het is eigenaardig dat in den betrekkelijk korten tijd nadat deze zaak ter hand genomen is, ze behandeld is in de commissie, in het College is gebracht en nu reeds tot een voorstel aan den Raad geworden is. Hieruit volgt dat de afdeeling Sociale Zaken toch het beste thuis is bij iemand, die over meer sociale gezindheid beschikt dan zulks bij de heer Romijn het geval was; ten aanzien van deze zaak heeft spreker in den heer Romijn niet wat zijn persoon betreft, maar wat beginselen aangaat nooit veel vertrouwen kunnen stellen. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) De heer Verweij en spreker hebben met de beste bedoelingen in het College zitting genomen en zullen streven naar een zoo goed mogelijke samenwerking met de overige leden van het College en ook met den Raadspreker hoopt dat deze samen werking de beste gevolgen voor Leiden zal hebben. De Voorzitter betuigt, ook namens het College, zijn hartelijken dank voor de vriendelijke woorden en voor de goede wenschen, tot het College gericht. Het College waar deert die ten zeerste en rekent er ten volle op dat de Raad zijn best zal doen het College het werk gemakkelijk te maken. Er is gesproken, alsof het College, evenals een Ministerie, ten aanzien van allerlei vraagstukken een zekere homogeniteit zou moeten bezitten. Dit is geenszins het geval. De per soonlijke verhoudingen zijn evenals in het vorige College volmaakt goed, maar zakelijk is de gang van zaken nog wel eenigermate stroef. Uit het feit, dat in den laatsten tijd herhaaldelijk in voorstellen van het College moet ge sproken worden van een meerderheid en een minderheid, blijkt duidelijk dat nog niet alles gaat zooals men zou willen, maar het wordt beter, uit bittere noodzaak. Spreker verheugt zich daarin. De taak van het College is eenvoudig de stad te besturen en de daarvoor noodige practische maatregelen te nemen; het College moet dit vlug doen en kan zich niet veroorloven geheele vergaderingen te wijden aan betrekkelijk onbelangrijke onderwerpen. Daardoor is ook de invloed van de politieke partijen in een College zeer gering; als het goed gaat bemerkt men daarvan zeer weinig. In den eersten tijd is dit wel het geval, maar de sociaal-democratische wethouders zullen langzamerhand wel bemerken dat men niet altijd weer met zijn politieke ge dachten voor den dag kan komen, dat men zeer dikwijls buiten zijn politiek standpunt om zijn beslissing zal moeten geven en zijn voorstellen zal moeten toelichten. De invloed van een politieke partij in een College zal zeer groot kunnen zijn, indien een groote meerderheid van het College tot die partij behoort. Maar ook dan nog komt een dergelijk College voor de harde werkelijkheid der feiten te staan, waartegen de politieke overtuiging en de politieke wenschen zeer dikwijls te pletter loopen. Ook dan kan de meerderheid niet altijd het bestuur van de gemeente zetten naar de beginselen, die zij aanhangt. Hoe eerder men zich bij de feiten neerlegt, hoe beter het in de gemeente gaat. De opmerkingen van den heer van Eek over het door enkele leden besproken artikeltje in de „Vooruit" hebben spreker onpleizierig getroffen. Met ophef werd in het arti keltje verteld, welk aandeel de roode Wethouders in de genomen maatregelen hebben gehad en welk effect men met het stemmen op de candidaten der S.D.A.P. had ver kregen. Deze voorstelling van zaken is min of meer mis leidend (waarmede spreker niets kwaads bedoelt). Ze is ook min of meer grievend voor de overige leden van het vorige College, met wie spreker op zeer aangename wijze heeft samengewerkt en van wie spreker uit volle overtuiging kan zeggen, dat zij hun uiterste best hebben gedaan om de gemeente zoo goed mogelijk te besturen. Het heeft spreker eenigszins gespeten, dat de heer van Eek, die over deze dingen iets ruimer en ook iets waardiger kan denken, op deze zaak de aandacht heeft willen vestigen. De heer van Eek heeft het beschouwd als goede resultaten van de samenwerking. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek daarbij dus te kennen heeft willen geven, dat de maatregelen zijn genomen, doordat de sociaal-democraten in het College getreden zijn. Spreker is er niet van overtuigd, dat dit in alle gevallen voetsstoots aangenomen kan worden. Volgens den heer van Eek beginnen de buitengemeenten er langzamerhand genoeg van te krijgen, haar deel te be talen in de winst der Lichtfabrieken. Spreker zou die opvatting niet gaarne zien postvatten bij de besturen dier gemeenten. De buitengemeenten kunnen het gas tegen denzelfden prijs, die de Leidenaren er voor moeten betalen, vóórhaar burgers beschikbaar stellenhet hangt dus van de besturen dier gemeenten af, hoeveel die burgers voor het gas moeten betalen. Indien de prijs van de electriciteit niet door de samen werking tusschen de buitengemeenten en Leiden zoo laag kon worden gehouden, zouden de buitengemeenten zeker niet tegen dien lagen prijs de electriciteit aan haar inge zetenen kunnen leveren. Zij zijn nu zeer veel voordeeliger af dan wanneer zij aangesloten waren bij een provinciaal elec- triciteitsbedrijf, dat wel is waar z;egt geen winst te maken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 16