WOENSDAG 19 FEBRUARI 1936.
87
GcTOeonte-begrooting Algemeene besejiouuinqen.
(de Reede.)
te troggelen, dan is zoo'n partij daarmede -voor spreker
reeds dubbel en dwars veroordeeld, ,en hij betreurt het, dat
menschen als Snijders en Swart, voor wie ieder het grootste
respect moet hebben, en die terecht bekend staan als eminente
vaderlanders, er lust in hebben, hun reputatie te wagen
aan een partij, die zich aan dergelijke dingen schuldig maakt.
Yan dit punt afstappende, merkt spreker op, dat men i
staat voor een sluitende begrooting en een positief tekort. j
Er is bier gesproken yan een buitengewoon groot tekort,
en spreker heeft wel eens den draak daarmede gestoken en
gedacht: in de veelheid van het tekort is des Wethouders
heerlijkheid. Het blijkt echter wel, dat er een belangrijk
tekort is, al is het dan geen 8 ton. Dit tekort zal moeten
worden bezien naar de tijdsomstandigheden en in verband
met het feit, dat de begrooting op twee krukken gaat: den
Rijkssteun en het gebruik maken van de reserves.
Wanneer (Je heer Romijn heeft gezegd, dat deze begrooting
mist een constructieven opzet, terwijl deze toch dezelfde is
als verleden jaar, en voorts, dat zij een zeer bedenkelijk
karakter draagt in verband met het aanspreken der reserves,
dan vindt spreker dat zeer eigenaardige uitdrukkingen van
iemand, die tot voor kort in het College van Burgemeester
en Wethouders heeft medegewerkt aan het bestuur der
gemeente. De heer Romijn plaatst zich hiermede vierkant
tegenover de gestie van het vorige College om daarmede
bet huidige College te bestrijden, maar schijnt niet te bedenken,
dat zijp. collectieve verantwoordelijkheid, de eenige die een
College van Burgemeester en Wethouders kent, voor hem
wel buitengewoon lastig geweest moet zijn, terwijl hij nooit
naar buiten iets heeft laten blijken van oneenigheid, niets
van een strijd, dien hij zou hebben moeten voeren tegen
zijn mede-Wethouders om hen van de booze plannen tot
het aanspreken der reserves af te houden. Daarom acht
spreker het bezwaar van den heer Romijn volkomen mis
plaatst en bovendien buitengewoon onbillijk.
De heer de Vries heeft gesproken van de bedrijven, waarvan
de reserves niet aangesproken zouden mogen worden en is
daarbij in de fout vervallen, die zoo vaak wordt gemaakt,
dat poen niet de juiste verhouding ziet tusschen de gemeente
en de bedrijven. Er zijn geen zelfstandige bedrijven, maar
er is een gemeente, die voor alles staat en alle risico's draagt;
een eenheid van bedrijf bestaat noch juridisch, noch op
andere wijze dan alleen administratief.
Met aan het nut en het belang der bedrijven bezwaren
te ontleenen tegen het aanspreken der reserves, is men geheel
op den verkeerden weg. Zou de heer de Vries, zoo vraagt
spreker, lust hebben van honger dood te gaan naast een
groote, goed gevulde haverkist? Het spreekt vanzelf, dat men
op het moment dat men in nood zit, niet kan nalaten van
die reserves het meest voorzichtige dat stelt spreker op
den voorgrond het allermeest voorzichtige gebruik te
maken. Want wordt men onvoorzichtig, dan neemt men
daarmede niet zichzelf, maar de gemeenschap, wier belangen
men te allen tijde en met alle kracht moet behartigen.
Spreker ziet in het gebruiken der reserves op zich zelf
geen kwaad, maar is wel van oordeel, dat er in de financiering
yan de begrooting zeer bedenkelijke plekken zijn aan te
wijzen- Alle ontvangsten worden langzamerhand tot de top-
waarde opgevoerd. Bij het Waterleidingbedrijf bijv. is de
winst zoo hoog geraamd, dat er inderdaad geen winst boven
de raming zal overblijven en er dus van het maken van een
zeer bescheiden reserve geen sprake zal kunnen zijn. Ook
winsten uit andere bedrijven worden opgeschroefd om de
begrooting te dekken. Spreker heeft er onder deze omstandig
heden ook geen bezwaar tegen, maar als men zoo op den
kant leeft, dan blijft er geen ruimte voor het opvangen van
tegenvallers en voor het bekostigen van noodzakelijke ver
beteringen, terwijl iedere achteruitgang van debiet en de
bescheidenste prijsverlaging, die in dezen tijd tegenover
groote afnemers noodzakelijk kan zijn, niet slechts een lagere
winst, maar tegelijkertijd ook een tekort op de begrooting
tengevolge hebben.
In het financieren der begrooting zit verder weinig lijn.
Spreker wjjt dit niet aan dit College en erkent ten volle, dat
dit zooveel mogelijk heeft overgenomen de methodes, die
door den vorigen Wethouder van Financiën zijn ingevoerd,
maar deze hebben nooit in het minst sprekers bewondering
gehad en zijn bezwaren daartegen heeft hij bij herhaling
uiteengezet.
De heer Goslinga heeft gisteren gezegd, dat wij moeten
zijn waar en klaar en nog nooit heeft spreker den heer Goslinga
met zooveel instemming op menig punt gehoord als dezen
keer. De bezwaren, die de heer Goslinga tegen het sluitend
maken van de begrooting heeft aangevoerd, zijn grootendeels
sprekers beswaren, maar wanneer de heer Goslinga het
gebruik maken yan (Je reserves nu vergelijkt met een kaarsje,
Gemeente-begroofing Algemeene beschouwingen,
(de Reede e.a.)
dat aan twee kanten opbrandt, dan kan spreker slechts
zeggen, dat de heer Goslinga die twee eindjes zelf heeft
aangestoken. Toen spreker hem ernstig heeft gewaarschuwd
tegen het afschrijven van groote kapitaalposten op het
Vernieuwingsfonds en er op wees, dat de juiste weg zou
zijn eerst de bijschrijving op het 2 pet. fonds te staken, was
de heer Goslinga aanvankelijk van dezelfde meening, maar
liet hij zich later ompraten door de Directie van de Licht
fabrieken, waarna hij met een ander voorstel kwam. Daar
mede heeft hij echter de waarheid -en de klaarheid van de
balans van de Lichtfabrieken een grooten ondienst gedaan,
zoodat de leden van den Raad niet meer weten, hoe de ver
houdingen zijn tusschen het bezit en de afschrijvingen,
tenzij men een zeer ingewikkelde berekening maakt, die een
Raadslid niet iederen dag kan maken en die hij liever niet
aan anderen vraagt. Daarnaast heeft hij er bovendien voor
gezorgd, dat het Vernieuwingsfonds een beetje minder goed
begiftigd werd dan vroeger. Aan den eenen kant wordt
het fonds aangetast door bedenkelijk groote afschrijvingen,
aan den anderen kant door het verminderen van de 2 pet..
Het fonds dient om bijzondere risico's te dekken, die er
inderdaad zijn, die soms wel theoretisch lijken, maar die
toch in de practijk in geen geval weggecijferd kunnen worden.
Wanneer de Lichtfabrieken bezittingen moeten opruimen,
die nog niet geheel zijn afgeschreven, moet het verschil ten
laste van het fonds komen, evenals groote nadeelen ontstaan
bijv. door een ernstige kortsluiting. Dat fonds is onherroepelijk
noodig, niemand in den Raad mag willen, dat het zou ver
dwijnen, maar het moet niet worden gebruikt voor doel
einden, waarvoor het niet is bestemd, ml. om het bedrijf
te saneeren. Een rendeerend bedrijf saneert zichzelf door
voortdurende regelmatige afschrijvingen, en door deze te
staken en groote posten te brengen ten laste van het fonds,
dat uit de winsten van vorige jaren is gevormd, neemt men
die winsten terug, terwijl zij kapitaal zijn geworden.
De Voorzitter: Mits de afschrijvingen voldoende waren!
De heer de Reede zegt, dat in het fonds een kapitaal- en
een risico-factor zit. Wanneer men nu een verlies maakt
in plaats van het risico af te wachten, dan vernielt men het
fonds, dat noodig zou zijn om een risico te dekken wanneer
het werkelijkheid wordt. Spreker maakt geen bezwaar tegen
het gebruiken van een deel der reserves, maar moet in het
licht stellen, dat men niet meer weet wat men uit die reserves
gebruikt. Er is op het oogenblik nog een soort algemeene
reserve, waarop allerlei gekke fantasieën worden gebouwd
en waaruit men meent allerlei dingen te kunnen financieren,
die er niet uit gefinancierd kunnen worden. Was de zaak
waar en klaar, dan zou men precies weten wat er ieder jaar
uit de ïeserves van de gemeente was opgebruikt, hetgeen
noodzakelijk zou zijn om te komen tot een duidelijk inzicht
in den toestand der gemeente-financiën.
Als verkeerde gevolgen van de wijze, waarop er met het
reservefonds wordt omgesprongen, ziet spreker het nalaten
van bezuinigingen, het overschatten van de financieele kracht
en meer dergelijke.
Een sterk voorbeeld hiervan ziet spreker in het Leidsche
Plan van den Arbeid, zooals de heer van Eek het heeft genoemd,
dat op een of andere manier gefinancierd zou moeten worden.
In dit verband moet spreker ook iets zeggen over de gisteren
door den heer Hessing gehouden beschouwingen. Van een
jong lid in den Raad als den heer Hessing mocht men niet
verwachten, dat hij met veel nieuws zou komen, maar dat
het zoo poover zou zijn als het gisteren is geweest, had spreker
nooit kunnen denken, en dat hij zonder argumenten bedenke
lijke gedachten in den Raad slingert, getuigt van een opper
vlakkigheid, die spreker niet genoeg kan wraken. Het begin
van de rede van den heer Hessing had bij spreker eenige ver
wachting gewekt, maar daarin is hij, toen de heer Hessing
aan het financieele gedeelte kwam, wel zeer teleurgesteld.
De heer Hessing mag den heer de Vries wel dankbaar zijn,
want deze heeft hem aan eenige stof geholpen om een rede
voering af te steken. Spreker zegt het bever scherp dan zacht,
daar hij in den heer Hessing den man ziet, die voor de sociaal
democratische fractie de financieele aangelegenheden zal
moeten behandelen, maar wanneer hij het op die manier
doet, bewijst hij zijn fractie een buitengewoon slechten dienst.
Wel heeft de heer Hessing gezegd, dat het Plan van den Arbeid
kan worden gefinancierd, maar niet heeft hij gezegd hoe dit
zou kunnen. Hij is uitgegaan van de rente, die in het Plan
van den Arbeid staat aangegeven zonder te bedenken, dat een
gemeente bij het leenen van geld altijd duurder uit is dan het
Rijk. Maar er is meer. Spreker verwijst den heer Hessing
naar hetgeen diens partijgenoot, de heer van den Tempel in
de afleveringen van November en December van de Socia-