82
WOENSDAG 19 FEBEUAEI 1936.
Gemcentc-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Manders e.a.)
op zijn gekomen, de voorgenomen salarisverlaging ook nog
te doen gelden voor de ambtenaren van den Keuringsdienst,
die aanstonds op wachtgeld zullen worden gesteld. De loonen
van den keurmeester eerste klasse en van den analist eerste
klasse bedroegen voor kort 2900.zoodat zoo iemand,
indien hij vier kinderen had 3004.ontving, waarvan 10 pet.
moet worden afgetrokken voor pensioen. Deze salarissen
zijn verlaagd tot ƒ2700.en zullen na aftrek van de 4 pet.
2592.bedragen, verhoogd met den kindertoeslag ad
104.dus 2706.Het wachtgeld, zijnde 70 pet. van dit
bedrag, zal dus gesteld worden op 1894.waarvan na
aftrek van de 5 pet. voor weduwen en weezenpensioen nog
slechts rond 1800.overblijft. Een dergelijke vermindering
van inkomsten vindt spreker nog al heel kras, terwijl deze
menschen uit den aard van hun beroep als controleurs, die
wel eens tegen bepaalde personen moesten optreden, in de
burgermaatschappij ook niet zoo gemakkeüjk een andere
betrekking zullen krijgen. Spreker wijst op Haarlem, waar
het loon 2650.bedraagt, maar overeenkomstig de Eijks-
regeling reeds voor het eerste kind een toeslag wordt ge
geven. Spreker acht een tegenvoorstel overbodig, daar het
voldoende zal zijn het artikel van de verordening onder 3
genoemd, te verwerpen.
Naar aanleiding van het standpunt van mevrouw Braggaar-
de Does, dat vrouwen evenzeer als mannen voor benoemingen
in aanmerking behooren te komen en dat slechts op de ge
schiktheid mag worden gelet, merkt spreker op, dat de ge
schiktheid van de vrouw zich allereerst richt op haar huis
houden. Deze opvatting getuigt niet van een gebrek aan
waardeering voor de vrouw, integendeel: de maatschappij
behoort zoo te zijn ingericht, dat aan de vrouw de eer toe
komt haar huishouden te bestieren en zij niet wordt ge
dwongen op andere wijze haar brood te verdienen, terwijl de
man de gelegenheid moet hebben dat voor zijn gezin te doen.
Komende tot de bespreking van de salarissen der Wet
houders meent spreker, dat de daaraan in de Memorie van
Antwoord gewijde beschouwingen wel in eenigszins andere
bewoordingen hadden kunnen zijn vervat. Nu het meerendeel
der Wethouders voor het grootste gedeelte is aangewezen
op het salaris, dat zij als zoodanig genieten, behoort de vraag
onder het oog te worden gezien, of deze salarissen, ook in
het belang der gemeente, niet op andere wijze dienen te worden
geregeld.
De Voorzitter merkt hier op, dat hij den heer van Eek
niet onderbroken heeft, toen deze over dit punt sprak, daar
spreker meende, dat het bij de algemeene beschouwingen
zou worden behandeld. Nu de heer van Eek er eenmaal
over gesproken heeft, maakt spreker er geen bezwaar tegen,
wanneer ook andere leden dit bij de algemeene beschouwingen
doen, maar wel rekent hij er dan op, dat er bij het artikel
niet meer over gesproken zal worden.
De heer Manders wijst voorts op de volgende zinsnede op
pag. 152 van den geleide-brief
„Voorts is o.a. in onderzoek de mogelijkheid van bezuiniging
op het bewaarschoolonderwijs, op het geneeskundig school
toezicht, op de ziekenhuisverpleging, terwijl het ook zeer
de vraag is, of de subsidies, die wij, behoudens een enkele
uitzondering, niet voor verdere vermindering of afschaffing
hebben voorgedragen, op den duur op de thans nog geldende
bedragen zullen kunnen worden gehandhaafd."
Spreker meent, dat nog wel en beter op eenige andere posten
bezuiniging is te verkrijgen, n.l. op verschillende posten van
Hoofdstuk III, Openbare Veiligheid. In de Memorie van
Antwoord wordt gezegd, dat deze post niet zoozeer verhoogd
is, maar misschien zelfs eenigszins lager is geworden door de
samenvoeging van politie en brandweer, terwijl voor straat
verlichting 4750.meer moest worden uitgetrokken. Waar
nu de tarieven van gas en electriciteit zijn verlaagd, trekt
deze verhooging bijzonder de aandacht en het in het sectie-
verslag opgeworpen denkbeeld om in verschillende nieuwe
wijken met geen of zoo goed als geen verkeer de verlichting
te beperken, verdient dan ook zeker ernstige overweging.
Het nadeelig saldo van het Hoofdstuk „Openbare Veilig
heid" ad 607.822.acht spreker hoog als bedrag, dat
noodig is ter wille van de veiligheid en om de gemeentelijke
en andere eigendommen te beschermen, vooral wanneer men
het vergelijkt met het bedrag van 772.000.dat noodig
is om de publieke werken te onderhouden. De verhooging
van het bedrag van den veiligheidspost, van 592.000.
in 1927 tot op 607.822.thans, is wel niet groot, misschien
zelfs gering in verband met de samenvoeging van politie en
brandweer, maar in denzelfden tijd zijn de uitgaven voor
het onderwijs, dat in gelijke mate den invloed van de uit
breiding der stad ondergaat, gedaald van 1.731.000.tot
Gemcentc-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Manders e.a.)
ƒ1.617.000.of met 7| pet. (Spreker zegt, zich zoo even
in de cijfers te hebben vergist en merkt op, dat de uitgaven
voor Openbare Veiligheid van 607.000.in 1927 zijn ge
stegen tot 643.000.thans, waardoor de tegenstelling veel
grooter wordt). Na de door den heer Schüller gegeven toe
lichting kan spreker zijn instemming betuigen met diens
voorstel No. 5 betreffende ordening in het bouwbedrijf.
Niet kan hij accoord gaan met voorstel No. 15 tot uitbreiding
van de Commissie van Fabricage. Indien de heer Schüller
als lid van die Commissie een adjudant moet hebben, dan
zou spreker daar ook aanspraak op kunnen maken, aangezien
hij anders bij den heer Schüller, die den tijd schijnt te hebben
om de zaken goed uit te pluizen, nog meer ten achteren zou
komen. En indien men de Commissie zou uitbreiden met een
lid, waarom zou dit dan juist een sociaal-democraat en bij
voorbeeld geen communist moeten zijn?
Dat spreker zich niet kan vereenigen met voorstel No. 16
van den heer van Eek en met voorstel No. 27 van den heer
van Weizen, spreekt wel vanzelf. Wanneer mevrouw Brag-
gaarde Does het onzedelijk vindt, dat personen van ver
schillende kunne in één kamer moeten huizen, dan moet zij
niet ijveren voor gezinsbeperking, maar voor grootere wo
ningen. Het argument, dat beperking van de bevolking
noodzakelijk zou zijn, omdat er niet voldoende voedsel en
kleeding zou zijn, heeft afgedaan. De vraag wat onzedelijk
is, acht spreker in dit verband eenvoudig te beantwoorden,
en wel als volgt: Al hetgeen in strijd met de door God gescha
pen natuur ondernomen wordt, al hetgeen gedaan wordt om
hetgeen God door zijn schepping gewild heeft, te voorkomen,
of op wat voor wijze ook te beperken, is naar sprekers in
zichten onzedelijk. Spreker raadt den socialisten aan, de
Katholieke moraal eens ernstig te bestudeeren: doen zij dit,
dan twijfelt spreker er niet aan, of binnenkort zullen er in
den Eaad 14 plus 7 Katholieke leden kunnen zitten.
Dat de populair-wetenschappelijke beschouwingen van den
Neo-Malthusiaanschen Bond zouden hebben bijgedragen tot
de geestelijke en zedelijke verheffing van het volk, zooals
de heer van Weizen meende, moet spreker betwisten, even
zeer als diens opvatting, dat, zoodra de wetenschap er in
geslaagd zal zijn de natuurkrachten te beheerschen, de gods
dienst zou hebben afgedaan. De wetenschap zal daarin nooit
slagen. Het Godsbesef draagt ieder in zich; reeds het kleinste
kind, dat vraagt, waar alles vandaan komt, alsook de grootste
geleerde die, hoe meer hij weet, des te beter beseft, dat er
nog iets moet bestaan boven hetgeen hij kan beheerschen;
de grondoorzaak van het bestaande zal de mensch nooit
kunnen doorgronden.
Naar aanleiding van voorstel No. 23 van den heer Goslinga
in zake de taxatie der in het Grondbedrijf ingebrachte
gronden, verklaart spreker niet te begrijpen, waarom deze
niet heeft plaats gehad in den tijd, dat de heer Goslinga
Wethouder was.
De heer Goslinga zegt, dat daartoe toen is besloten, maar
dat het niet is kunnen gebeuren door ziekte van den taxateur.
De heer Manders is van oordeel, dat, wanneer die taxatie
zoo gewichtig was, deze daarop niet had mogen wachten.
Deze taxatie zal echter den financieelen toestand der gemeente
niet wijzigen, haar kapitaal niet vergrooten. Iedere taxatie
is een fictie, maar dat geldt in het bijzonder in dezen tijd
nu ook het geld zoo'n wisselende, fictieve waarde heeft,
zoodat men wel van een zeer fictieve fictie mag spreken.
Van de invoering eener zakelijke bedrijfsbelasting, door
den heer van Weizen voorgesteld, ziet spreker geen voordeel
voor de gemeente, terwijl het bedrijfsleven er nog meer
door zal worden bemoeilijkt.
Met voorstel No. 28 van den heer Groeneveld, beoogende,
dat aan de Eaadsleden een identiteitskaart zal worden
verstrekt, kan spreker zich zeer goed vereenigen. Het is
hem reeds een keer overkomen, dat hij op een informatie
bij den directeur van een bedrijf, zelfs toen hij er als lid van
een Commissie van Bijstand met die Commissie op excursie
was, een allesbehalve vriendelijk antwoord kreeg. Ook is
het den Wethouder van Fabricage reeds overkomen, dat toen
hij met de Commissie aan een instelling kwam, de concierge
eerst aan den directeur ging vragen, of hij de heeren wel
mocht toelaten. De directeur heeft natuurlijk niet geweigerd,
maar stel, dat dit eens wel zou gebeuren. De Eaad heeft
den plicht de zaken te onderzoeken en behoort daartoe dan
ook in de gelegenheid te worden gesteld; wanneer dit geldt
voor den Eaad, dan geldt het ook voor elk Eaadslid, dat
daar een deel van uitmaakt, afzonderlijk.
Bij de verdediging van zijn motie (voorstel No. 33) ter
bevordering van het bedrijfsleven in de gemeente heeft de
heer Beekenkamp gewezen op het plan van Ir. Guljé, terwijl