DINSDAG 18 FEBRUARI 1936. 61
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
17 Februari 1936 op Dinsdag 18 Februari 1936,
des namiddags te 2 uur.
Aanvankelijk wordt het Voorzitterschap waargenomen door
Wethouder SPLINTER.
Afwezig zijn de heeren van der Reijden en Vos.
De Voorzitter legt alsnog over:
1°. Adhaesiebetuiging van de plaatselijke afdeelingen van
den Nederl. Bond van Abstinent Studeerenden, de Jongeren-
Vredesactie, den Jeugdbond voor Onthouding en den Commu-
nistischen Jeugdbond aan het voorstel van den heer Snel,
om een onderzoek te doen instellen naar het aantal jeugdige
werkloozen in den leeftijd van 14 tot 24 jaar.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten de adhaesiebetuiging te behandelen tegelijk met het
desbetreffend voorstel van den heer Snel.
2°. Adhaesiebetuiging van de Federatie van Kappers-
Patroons-Vereenigingen in Nederland aan het voorstel van
de heeren Beekenkamp, Wilmer en Wilbrink in zake vast
stelling eener verordening, houdende vestigingseischen voor
nieuwe winkelbedrijven binnen de gemeente Leiden.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten de adhaesiebetuiging tegelijk te behandelen met het
desbetreffend voorstel van de heeren Beekenkamp, Wilmer
en Wilbrink.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer van Weizen acht zijn taak om bij deze begrooting
algemeene beschouwingen te houden tamelijk moeilijk van
wege de veelvuldigheid der onderwerpen en problemen,
die erbij aan de orde komen; anderzijds wordt die taak ver
gemakkelijkt door de omstandigheid, dat de leiders der andere
fracties hem zijn voorgegaan, zoodat hij gelegenheid heeft
op het door hen gesprokene in te gaan. Wat het laatste
betreft zal spreker zich evenwel beperken, teneinde niet al
te zeer de grenzen te overschrijden, die hij zich ten aanzien
van den spreektijd pleegt te stellen.
Deze begrooting, zegt spreker, wordt gekarakteriseerd door
de sedert de intrede der crisis bestaande economische ont
wrichting, welke een gevolg is van het kapitalistische stelsel,
dat daardoor zijn onhoudbaarheid sterker dan ooit naar voren
brengt. Alle pogingen om de gevolgen van de crisis te be
strijden, hebben niet kunnen verhinderen, dat het kwaad
blijft voortwoekeren en in omvang en diepte nog steeds toe
neemt. De zoowel door de Landsregeering als door het Ge
meentebestuur van Leiden gevolgde politiek van aanpassing
heeft niet in het minst tot verzachting van de crisis geleid.
De kwalen, die men wil bestrijden, treden integendeel in
steeds sterker vormen naar buiten, en dit stelt duidelijk in
het ücht, dat het heerschende maatschappelijke stelsel niet
in staat is, op redelijke wijze in de behoeften van de groote
massa te voorzien. Zoowel in het geheele land als te Leiden
is de eene bezuinigingsmaatregel na den anderen toegepast
met geen ander gevolg dan een werkloosheid grooter dan ooit
te voren. De bestrijding van deze werkloosheid vraagt offers,
waardoor de financieele positie der gemeente Leiden in zeer
bedenkelijke mate wordt aangetast als gevolg van de aan
passingspolitiek, die door het Gemeentebestuur, in het
bijzonder in zijn vorige samenstelling, te Leiden is toegepast.
Niettemin wordt in deze begrooting dezelfde aanpassings
politiek voortgezet, waardoor geen enkel perspectief op ver
betering van den toestand wordt geopend, en de somberste
klanken worden vernomen.
In het bijzonder de thans voorgestelde salarisverlaging
eischt de volle aandacht van den Raad. Niet tevreden met
het besluit van den Gemeenteraad van 25 Februari 1935,
blijkt de Regeering van oordeel, dat de salarissen en de loonen
van het gemeentepersoneel opnieuw een herziening moeten
ondergaan.
Spreker herinnert er aan, dat uit een in Mei 1935 door den
Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken ingesteld onder
zoek is gebleken, dat het gemiddelde loon van een geschoolden
arbeider te Leiden 28.55 bedraagt. Het Gemeentebestuur
van Leiden, varende op het kompas van de Landsregeering,
bleek oogenblikkelijk bereid een nieuw onderzoek te doen
instellen, teneinde een verdere verlaging van de salarissen
en loonen van het gemeentepersoneel mogelijk te maken.
Uit een (ettelijke maanden na het eerste) opnieuw ingesteld
onderzoek van denzelfden dienst bleek, dat het gemiddelde
loon in de particuliere bedrijven lager was dan het eerste
rapport had vastgesteld. Zeer lakoniek wordt in het tweede
(van Weizen e.a.)
Geniccntc-begrooting Algemeene beschouwingen.
rapport medegedeeld, dat dit resultaat is verkregen door ver
schillende particuliere bedrijven in aanmerking te nemen,
die in het eerste onderzoek niet waren begrepen, en bovendien
door het toepassen van een andere groepeering. Door de
laagst bezoldigde beroepen in de particuliere bedrijven erbij
te betrekken, kan men natuurlijk zeer gemakkelijk tot de
conclusie komen, dat het gemiddelde loon in het particuliere
bedrijf is gedaald, zoodat derhalve ook de bezoldiging van
het gemeentepersoneel een verlaging moet ondergaan. Maar
dat is de politiek van de bekende schroef, die tot in het
oneindige kan worden doorgedraaid zonder dat er ooit een
grens wordt bereikt; het is de meest eenzijdige, de meest
afschuwelijke aanpassingspolitiek, die zich denken laat,
en die tot gevolg heeft, dat er wordt gehaald van degenen,
die niets bezitten, terwijl daarentegen de rijken worden ge
spaard. Deze politiek kan niet scherp genoeg worden be
streden, daar zij geen enkel perspectief op verbetering opent,
noch wat den stoffelijken, noch wat den geestelijken nood
van dezen tijd betreft. Spreker is daarom van oordeel, dat
in de allereerste plaats de organisaties der arbeiders tegen
een dergelijke politiek scherp stelling moeten nemen. Uit
de stukken is gebleken, dat de organisaties inderdaad pogingen
hebben aangewend om de scherpste kantjes van deze her
nieuwde aderlating af te nemen. Daarbij is toegegeven aan
de wenschen van het Gemeentebestuur van de zijde der
werklieden; van de zijde der ambtenaren en het politie
personeel is dat niet het geval. Spreker is van meening, dat
de organisaties deze loonsverlaging in het Georganiseerd
Overleg hadden moeten afwijzen, en voor het argument, dat
dan de Regeering de loonsverlaging dwingend zou opleggen,
gaat hij niet uit den weg. Door de loonsverlaging af te wijzen,
zouden de organisaties hebben gehandeld in overeenstemming
met de meening van groote groepen van het overheids
personeel in andere deelen van het land. In dit opzicht ver
wijst spreker in de eerste plaats naar Amsterdam, terwijl ook
gemeentebesturen van plaatsen, die wat de grootte betreft
met Leiden kunnen worden vergeleken zooals Delft,
Hilversum en Zwolle naar aanleiding van de ministerieele
circulaire van September 1935 te kennen hebben gegeven,
dat zij aan den aandrang van de Regeering tot loonsverlaging
geen gevolg zouden geven.
De heer Tepe: Ten opzichte van de ambtenaren, bedoelt u
De heer van Weizen meent ook van de werklieden, en
is in ieder geval van oordeel, dat wanneer een verlaging voor
ambtenaren niet op haar plaats is, zij zeker ook niet ten
aanzien van de werklieden gerechtvaardigd is.
Spreker dringt er verder op aan, dat de thans voorgestelde
salarisverlaging a vier procent althans niet zal worden toe
gepast op de enkele ambtenaren van den Keuringsdienst, die
in Maart a.s. op wachtgeld worden gesteld. Door het laatste
worden deze menschen reeds dermate gedupeerd, dat het
zeker niet wenschelijk is hun eerst nog een salarisverlaging
op te leggen, waardoor hun wachtgeld ook nog weer lager
zal worden.
Bij het sectie-onderzoek heeft spreker er op gewezen, dat
de vermindering van uitgaven voor het onderwijs het beetje
cultuur, dat de arbeiders zich in den loop der jaren hebben
weten te veroveren, met vernietiging wordt bedreigd. Het
College heeft daarop geantwoord, dat van een aantasting
van de vitale belangen van het onderwijs geen sprake is.
Alleen op den post salarissen bij het gewoon openbaar lager
onderwijs valt sedert 1932 een vermindering van uitgaven te
constateeren van rond 140.000.Hierin zijn natuurlijk
mede begrepen de bezuinigingen door concentratie van
scholen en door het ontslag der boventallige onderwijzers,
maar juist deze beide maatregelen hebben tot gevolg: ver
grooting van het aantal leerlingen per klasse.
De heer de Reede: Dat is een praatje.
De heer van Weizen zegt, dat volgens zijn inlichtingen
op sommige scholen het aantal leerlingen per klasse aanzienlijk
is gestegen, zelfs tot 46 a 48 per klasse.
De heer de Recde: Op papier!
De heer van Weizen zegt, dat dit niet alleen op papier,
maar ook in werkelijkheid het geval is, en meent, dat daar
door de vitale belangen van het onderwijs wel degelijk worden
aangetast. Want hoe bekwaam de onderwijskrachten ook
mogen zijn, het is onmogelijk in zulke groote klassen even
goed onderricht te geven als in kleinere. Om dat te weten,
behoeft men geen vakman te zijn of doorkneed te wezen
in alle vraagstukken van de paedagogiek. Daar komt nog bij