MAANDAG 10 FEBRUARI 1936.
27
Aanvullende steun aan ondersteunde vverkloozen.
(van Stralen e a.)
diverse organisaties van belanghebbenden zelf kunnen uit
maken, hoe de aanvullende steun moet worden verstrekt en
ook de verantwoordelijkheid daarvoor dragen. Ontheft men
hen van deze verantwoordelijkheid, dan wordt de zaak voor
deze vertegenwoordigers wel gemakkelijker, maar is men daar
mede nog niet van de zaak af. In zeer vele raadsvergaderingen
zal men dan spreken over de gelden, die op de begrooting
uitgetrokken zijn voor het verleenen van aanvullenden steun.
Spreker moet den Raad de aanneming van het voorstel-
Schoneveld ernstig ontraden. Het gemeentebestuur moet
althans voorloopig de gelegenheid hebben de zaak op den ouden
voet voort te zetten. De Commissie, die 1 Januari 1936 een
zelfstandig bestaan heeft gekregen, moet voorloopig aan het
werk hlijven en later zal men nader op de zaak kunnen terug
komen.
De heer Sehoneveld had gedacht, dat zijn voorstel door
den Wethouder zou zijn overgenomen.
Het betoog van den Wethouder getuigt van weinig respect
voor de directie van den Dienst van Sociale Zaken, wanneer
daaraan ten grondslag ligt het bezwaar, dat alle macht en
alle invloed en ook het beschikkingsrecht bij opheffing der
Commissie zal overgaan naar den directeur van dezen dienst.
De Wethouder gaf zelf het sterkste argument voor de
opheffing der Commissie, toen hij zeide, dat zij niet in staat
was over de aanvragen te beslissen.
In het jaar 1934 kwamen 2792 aanvragen om B-steun in;
in 1722 gevallen is de aanvrage toegewezen. De Commissie
voor het verleenen van den B-steun heeft in dat jaar slechts
2 maal vergaderd. Heeft het dan nog eenigen zin de commissie
te laten voortbestaan?
De Wethouder gaat van een onjuiste gedachte uit, wanneer
hij beweert, dat bij opheffing van de Crisis-Commissie-B
de aanvragers (in dit geval dus de gesteunde werkloozen)
niet meer in beroep kunnen komen van de genomen beslissing.
De sub-commissie voor de steunverleening is op volkomen
dezelfde wijze samengesteld als de Crisis-Commissie-B en
behandelt weieens twijfelachtige gevallen of zaken, die aan
leiding geven tot een bespreking in een commissie. De moge
lijkheid is dus aanwezig om, bij afwijzing van aanvragen,
die wederom geheel in deze Commissie te bespreken. Wanneer
de gemeente zelf over een dergelijke Commissie de beschikking
heeft, moet men daarvan gebruik maken en niet twee instan
ties naast elkaar plaatsen; daarmee is men niet op den juisten
weg. Het wordt een zuiver gemeentelijke commissie; in het
voorstel staat„onder zoodanige voorwaarden en bepalingen
als ons College zal vaststellen". Men krijgt dus een tweede
Commissie voor Sociale Zaken en dat is onjuist. De circulaire
van den Minister, waarop de Wethouder zich beriep, lag niet
in de Leeskamer bij de stukken; te dezer zake heeft spreker
zich dus niet kunnen oriënteeren. De mededeelingen van
den Wethouder versterken dus spreker in zijn meening,
dat hij met zijn voorstel op den goeden weg is. De Wethouder
noemt als argument, dat vertegenwoordig er s van werkgevers
en werknemers zitting hebben in die Commissie, maar hij
heeft op het oogenblik wat hij wenschtde verslagen van het
Crisis-Comité geven zelf de methode aan. De aanvragen
worden, indien de gegevens van de vakvereeniging, aan
gevuld met die van Maatschappelijk Hulpbetoon of van
Sociale Zaken, niet voldoende zijn, voor een beslissing,
in handen gesteld van een lid van de commissie. Met andere
woorden: over de overigen wordt beslist door den Directeur
van Sociale Zaken. Dit is in flagranten strijd met de bewering-
van den Wethouder, dat men practisch alle zaken in handen
van den Directeur zou leggen. Sprekers gedachtengang is
toch logisch; hij had gedacht dat dit het College welkom zou
zijn, omdat het eenige besparing zou geven. Het eenige
argument voor intrekking van sprekers voorstel zou zijn
het gebrek aan plaats op het oogenblik op de Arbeidsbeurs.
Den heer Wilbrink doet het genoegen, dat er ook bij den
Socialen Dienst nog punten zijn, waarop de nieuwe Wethouder
volledig treedt in de voetstappen van den vorigen Wethouder,
die het vroeger altijd zoo verkeerd heeft gedaan volgens den
nieuwen Wethouder, toen deze nog in andere functie het werk
beoordeelde. Spreker kan het echter niet bewonderen, dat
de heer Romijn in dezen den nieuwen Wethouder in zijn op
treden steunt, en nog wel met het argument, dat het Crisis-
Comité-B niet is opgeheven.
In de stukken, die het College toch niet anders dan ter
juiste voorlichting van de leden in de leeskamer ter inzage
heeft gelegd, wordt met zoovele woorden gezegd, dat het
werk voor de Crisis-Commissie-A feitelijk geëindigd is.
Spreker kan nu niet op gezag van den heer Romijn aannemen,
dat het niet zoo is.
Indertijd werd voor de Crisis-Commissie subsidie gevraagd
Aanvullende steun aan ondersteunde vverkloozen.
(Wilbrink e.a.)
ter bestrijding van de algemeene onkosten en. tot het ver
strekken van enkele gratificaties aan het personeel, dat zich
voor dit werk vrijwillig beschikbaar had gesteld. Thans worden
echter uitkeeringen gedaan van 85.ƒ30.en 52.
per maand. Bepaalt men zich nu nog tot enkele gratificaties?
De administratie van de Crisis-Commissie-A, die de ge
vallen vooraf onderzocht, was omvangrijker dan die van de
Crisis-Commissie-B, welke de beschikking had over tal van
gegevens van den gemeentelijken Dienst van Sociale Zaken
en daarom acht spreker het onlogisch, dat voor een van de
afdeelingen der Crisis-Commissie een bedrag van bijna
2000.voor salarissen wordt uitgetrokken.
Men zou met de helft van dit bedrag kunnen volstaan,
indien het werk, dat slechts in een bepaald gedeelte van het
jaar behoeft gedaan te worden, werd ondergebracht bij den
Dienst van Sociale Zaken, waar men één persoon daarvoor
zou kunnen aanwijzen, die tijdelijk met ander werk zou
kunnen worden belast en wien men door een anderen ambte
naar hulp zou kunnen laten verleenen, indien de werkzaam
heden voor den B-steun dit noodig maakten.
De ministerieele circulaire, waaruit de Wethouder citeerde,
heeft spreker niet kunnen overtuigen. De tegenwoordige
Wethouder heeft als lid van den Raad er zeer vaak absoluut
geen bezwaar tegen gehad om door middel van een adres te
trachten te ontkomen aan of wijziging te verkrijgen in posi
tieve voorschriften van den Minister en wanneer de Wethouder
een sobere circulaire als deze reeds beschouwt als een dwingend
voorschrift van den Minister, behoeft hij nooit meer in zijn
tegenwoordige qualiteit mede te doen aan pogingen om aan
de voorschriften van den Minister te ontkomen.
Welk bezwaar kan de Minister tegen de aanneming van
het voorstel-Schoneveld hebben, terwijl de Dienst van Sociale
Zaken practisch eigenlijk op dezelfde leest geschoeid is.
De ministerieele circulaire heeft niet bij de stukken in de
leeskamer ter visie gelegen. Intusschen zal de Wethouder
daaraan wel zijn sterkste argumenten hebben ontleend,
welke argumenten echter een verdediging vormen van het
standpunt van den heer Sehoneveld. Waar hierop 50 kan
worden bezuinigd, terwijl de dienst even goed kan function-
neeren, zou het toch op den weg van het College liggen dit
voorstel over te nemen, er althans praeadvies op uit te
brengen.
De heer van Stralen zegt, dat de heer Sehoneveld blijk
geeft deze zaak niet geheel te begrijpen; volgens hem kan dit
b.v. even goed worden opgedragen aan de bestaande sub
commissie voor de steunverleening, maar er is nogal eenig
verschil tusschen beide commissies. De subcommissie voor
de steunverleening brengt advies uit aan het College, maar
ziet haar adviezen wel eens niet opgevolgd; de commissie
voor verstrekking van aanvullenden steun is een zelfstandige
commissie, die zelf beslist over de toewijzing van de aan
vragen. Nu had spreker van den heer Sehoneveld, die als
arbeider toch moet gevoelen voor medezeggenschap door
arbeiders, verwacht dat hij de beslissing over de toekenning
van steun liever zag gelegd in handen van een commissie,
waarin de arbeiders ook medezeggenschap hebben, dan over
gebracht naar Sociale Zaken, waarbij die medezeggenschap
niet bestaat. Bovendien is het voorstel-Schoneveld geheel
en al buiten de orde; hier is aan de orde het voorstel van het
College om een vergoeding toe te kennen tot bestrijding
van de onkosten van een bestaand comité; er wordt niet
beslist of er een comité zal komendat bestaat vanaf
1 Januari zelfstandig, door het College ingesteld. Spreker
acht het zeer verkeerd om hier bij de behandeling van een
voorstel tot vergoeding van onkosten aan dat comité voor
te stellen het comité geheel op te heffen; in elk geval is dat
niet aan de orde. Spreker kan zich er mee vereenigen, dat
het voorstel-Schoneveld om praeadvies in handen van het
College gesteld wordt; dan kan men die zaak te zijner tijd
onder oogen zien, maar behandeling vandaag acht spreker
verkeerd.
Volgens den heer Wilbrink was op de onkosten van dat
comité bezuiniging mogelijk. Het Crisis-Comité-A had vroeger
250.per maand ter beschikking, volgens den heer Wil
brink om daaruit enkele vergoedingen toe te kennen.
De Commissie heeft geen verandering gebracht in de
bedragen, welke werden uitgekeerd. Ook de Crisis-
Commissie-A betaalde aan vergoedingen 85.30.en
52.per maand.
Spreker heeft dadelijk geïnformeerd of het mogelijk zou
zijn de twee personen, die thans hun werkzaamheden in het
gebouw aan den Stillen Rijn verrichten, over te plaatsen
naar het gebouw van den dienst van Sociale Zaken, waardoor
onmiddellijk een besparing van 52.per maand (loon
van den concierge) zou worden verkregen, maar het bleek