4
N°. 10. Leiden, 10 Januari 1936.
Het voorschrift, vervat in artikel 43 van het U in ontwerp
aangeboden „Eeglement rechtstoestand onderwijzend per
soneel" is ontleend aan artikel 30 van het Ambtenaren
reglement Eijkskweekscholen, welk artikel voor het onder
wijzend personeel van de gemeentelijke Kweekschool voor
Onderwijzers(essen) imperatief is voorgeschreven. Bij Konink
lijk besluit van 12 December 1935 (opgenomen in het op
24 December d.a.v. uitgegeven Staatsblad No. 702) is een
aanvulling van laatstgenoemd artikel tot stand gekomen.
In verband hiermede zal deze aanvulling welke o. i. geen
nadere toelichting behoeft moeten worden overgenomen.
Op grond van het vorenstaande deelen wij U mede, dat
nader wordt voorgesteld artikel 43 van bovengenoemd
ontwerp-reglement als volgt te lezen:
,,1. In geval van ziekte of ongeval, ontstaan in verband
met zijne dienstbetrekking, heeft de ambtenaar aanspraak
op vrije genees- en heelkundige behandeling op den voet
van de bepalingen der Ongevallenwet 1921, voor zoover
hij niet tegen een derde rechten kan doen gelden, welke
kunnen worden geacht verband te houden met de nood
zakelijkheid van genees- en heelkundige behandeling.
2. Wanneer de ambtenaar zijn aan het slot van het
voorgaande lid bedoelde rechten aan de gemeente cedeert,
heeft hij volledige aanspraak op vrije genees- en heelkundige
behandeling op den voet van de bepalingen der Ongevallen
wet 1921."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 11. Leiden, 11 Januari 1936.
Zooals U bekend is, bepaalt het derde lid van artikel 5
van de verordening, regelende het openbaar bewaarschool-
onderwijs, dat, indien na deeling van het aantal leerlingen
van een school door 50 een rest overblijft van ten minste
20, voor dat restant nog één tijdelijke onderwijzeres werk
zaam moet zijn, terwijl het derde lid van artikel 3 van de
verordening, regelende de voorwaarden, waaronder ten
behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie uit de ge
meentekas wordt verleend, voorschrijft, dat bij een zoodanige
rest nog één onderwijzeres werkzaam moet zijn. In tegen
stelling met het openbaar is dus voor het bijzonder
bewaarschoolonderwijs niet voorgeschreven, dat een zoodanige
onderwijzeres in tijdelijk dienstverband werkzaam moet zijn.
Dit is bij het ontwerpen van de laatstgenoemde verordening
opzettelijk nagelaten, hetgeen zijn verklaring vindt in de
omstandigheid, dat elk schoolbestuur o.i. vrijheid van oor
deel en handelen moet worden gelaten ten aanzien van de
vraag, of een dergelijke onderwijzeres in vasten dan wel in
tijdelijken dienst werkzaam zal zijn. Bij deze de rechts
positie van het onderwijzend personeel rakende vraag is
voor de gemeente geen enkel belang betrokken, omdat het
subsidie in elk geval beperkt moet blijven tot vergoeding
van de wedde van een tijdelijke leerkracht.
Intusschen is in de practijk gebleken, dat het hierboven
nader aangeduide verschil in redactie aanleiding geeft tot
misverstand, in-zooverre als het bij sommige schoolbesturen
de gedachte heeft doen post vatten, dat ten aanzien van
een leerkracht bij een rest van 20 of meer leerlingen, aan
spraak kan worden gemaakt op de vergoeding van de wedde
van een vaste onderwijzeres.
Om allen twijfel in den vervolge op te heffen, achten wij
het wenschelijk de verordening, regelende de voorwaarden,
waaronder ten behoeve van bijzondere bewaarscholen sub
sidie uit de gemeentekas wordt verleend, op dit punt door
een interpretatieve wijziging te verduidelijken. Dit kan het
eenvoudigst geschieden, door ook in het derde lid van
artikel 3 dier verordening te spreken van „één tijdelijke
onderwijzeres". In dit verband merken wij nog op, dat bij
deze redactie den schoolbesturen niet, zooals wellicht bij
aanvankelijke beschouwing schijnt, de pas wordt afgesneden,
om, indien de besturen dat noodig achten, een onderwijzeres,
die bij een rest van ten minste 20 leerlingen werkzaam
moet zijn, in vasten dienst te houden of aan te stellen.
Immers krachtens Uw besluit van 6 Augustus 1934 (Ge
meenteblad No. 24) kan ons College thans o. m. van de
bepaling, vervat in het derde lid van meergenoemd artikel
3, afwijking toestaan; geschiedt zulks, dan zal aan deze
dispensatie uiteraard de voorwaarde worden verbonden, dat
ten aanzien van deze vast aangestelde onderwijzeres, be
houdens het hierna opgemerkte, slechts de wedde van een
tijdelijke onderwijzeres wordt vergoed.
Wij zijn n.l. van meening, dat aldus wel een erg schrille
tegenstelling is ontstaan tusschen de positie van de vaste
onderwijzeres bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs en die
bij het openbaar bewaarschoolonderwijs. Immers terwijl de
eerste onmiddellijk aan salaris een bedrag van 500.a
700.verliest, wordt de laatste in het genot van'wacht
geld gesteld. Ofschoon wij het op grond van de moeilijke
financieele omstandigheden niet mogelijk achten, deze tegen
stelling geheel te doen verdwijnen door voor het hier be
doelde geval in den vorm van een wachtgeldregeling voor
de onderwijzeres bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs
gelijk recht te scheppen als voor de onderwijzeres bij het
openbaar bewaarschoolonderwijs, zijn wij toch van oordeel,
dat er wel aanleiding bestaat te bepalen, dat een onder
wijzeres bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs in het boven
gestelde geval nog gedurende één jaar in het genot van
haar laatstelijk als vast onderwijzeres genoten wedde blijft.
Te dien einde zouden wij als nieuw 2e lid aan artikel 6
van de verordening, regelende de voorwaarden, waaronder
ten behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie uit de
gemeentekas wordt verleend, wenschen toe te voegen:
„Indien tengevolge van daling van het aantal leerlingen
eener school de aan een in dienst zijnde onderwijzeres ver
leende vaste aanstelling, ter voldoening aan het bepaalde
in het derde lid van artikel 3, wordt omgezet in een tijde
lijke aanstelling of indien in zoodanig geval de onderwijzeres
met toestemming van Burgemeester en Wethouders in haar
vaste betrekking wordt gehandhaafd, blijft deze onderwijzeres
nog gedurende één jaar in het genot van haar laatstelijk
als vast onderwijzeres genoten jaarwedde, mits zij gedurende
dat jaar aan de school als tijdelijk of vast onderwijzeres
blijft verbonden."
Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar
het in de Leeskamer ter inzage gelegde advies van de Com
missie voor het Onderwijs, geven wij U alsnu in overweging
over te gaan tot vaststelling van de volgende verordening:
VERORDENING
houdende wijziging van de verordening van den 30en Januari
1933 (Gemeenteblad No. 2), regelende de voorwaarden
waaronder ten behoeve van bijzondere bewaarscholen
subsidie uit de gemeentekas wordt verleend, laatste
lijk gewijzigd bij verordening van den 26en
Augustus 1935 (Gemeenteblad No. 28).
Artikel I.
In artikel 3, derde lid, van bovengenoemde verordening
wordt in de plaats van „één onderwijzeres" gelezen „één
tijdelijke onderwijzeres".
Artikel II.
Het tweede lid van artikel 6 wordt derde lid, het derde
lid wordt vierde lid, terwijl een nieuw tweede lid van den
volgenden inhoud wordt tusschengevoegd
„2. Indien ten gevolge van daling van het aantal leer
lingen eener school de aan een in dienst zijnde onderwijzeres
verleende vaste aanstelling, ter voldoening aan het bepaalde
in het derde lid van artikel 3, wordt omgezet in een tijde
lijke aanstelling of indien in zoodanig geval de onderwijzeres
met toestemming van Burgemeester en Wethouders in haar
vaste betrekking wordt gehandhaafd, blijft deze onderwij
zeres nog gedurende één jaar in het genot van haar laatste
lijk als vast onderwijzeres genoten jaarwedde, mits zij ge
durende dat jaar aan de school als tijdelijk of vast onder
wijzeres blijft verbonden."
Artikel III.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge
treden op 1 Januari 1936.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GEOEN ZOON.