217 houden van schoolgebouwen enz." 1.437.23, volgn. 394 „Aanschaffen van schoolmeubelen" 838.42, yolgn. 396 „Aanschaffen en onderhouden der schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften" ƒ2.072.75. Hoofdstuk VIII 3 (Openbaar vervolgonderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 2.939. bedraagt 3.368.93. De belooning der onderwijzers vereischte 409.72 meer dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 4 Openbaar uitgebreid lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 24.995. bedraagt 23.245.32, d. i. 1.749.68 gunstiger. Benige uitgaafposten leverden overschotten op, o.a. volgn. 420 „Kosten van het instandhouden van schoolgebouwen enz." 1.247.85 en volgn. 424 „Verlichting en verwarming en schoonhouden van schoolgebouwen" 306.51. Hoofdstuk VIII 5 Openbaar buitengewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 12.206. bedraagt 11.675.34. Hoofdstuk VIII 6 Openbaar voorbereidend lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 37.382. bedraagt 35.383.13 of 1.998.87 minder. Aan „jaarwedden en wedden der onderwijzers" werd 2.589.82 minder betaald, dan geraamd was. Daarentegen vereischte het aanschaffen en onderhouden van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften een hoogere uitgaaf van 587.31. Hoofdstuk VIII 7 Bijzonder gewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 288.140. bedraagt 293.034.56, d. i. 4.894.56 meer. Aangezien echter aan schoolgelden 1.412.09, aan uit- keering van andere gemeenten, ingevolge art. 86 der Lager Onderwijswet 1920 4.369.85 en ingevolge art. 205 van ge noemde wet 617.69, dus in totaal 6.399.63, nader te ver halen is, sluit hoofdstuk VIII 7 feitelijk met een batig saldo van 6.399.63 4.894.56 1.505.07. Vermits in 1933 geen eindafrekening over een vorig jaar heeft plaats gehad bleef de vergoeding voor instandhouding van bijzondere scholen, bedoeld in art. 101 der Lager Onder wijswet 1920, 9.391.44, die bedoeld in art. 101, negende lid (vakonderwijzers) 3.659.84, dus te zamen 13.051.28, beneden de raming. Daarentegen kwam voor „reserveering van aflossingen" eene uitgaaf van 11.485.ten laste van hoofdstuk VIII 7, waarvoor aanvankelijk op dat hoofdstuk geen gelden waren uitgetrokken. Hoofdstuk VIII 8 Bijzonder vervolgonderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 5.600. bedraagt 7.719.71, of 2.119.71 meer. De over het jaar 1930 aan eenige bijzondere scholen toe gekende bijdragen in de kosten van het vervolgonderwijs vereischten eene uitgaaf van 7.665.44 of 2.065.44 meer, dan beschikbaar was gesteld. Hoofdstuk VIII 9 (Bijzonder uitgebreid lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 36.131. bedraagt 39.512.02 of 3.381.02 meer. Aangezien echter een bedrag van 1.980.72 (schoolgelden 69.64, uitkeeringen ingevolge art. 86 Lager Onderwijswet 1920 1.357.07 en uitkeeringen ingevolge art. 205 dier wet 554.01) nog nader te verhalen is, bedraagt het nadeelig verschil feitebjk 3.381.02 1.980.72 1.400.30. Aan vergoeding voor instandhouding van bijzondere scholen werd 2.609.en aan vergoeding voor vakonderwijzers 1.401.dus tezamen 4.010.minder betaald dan geraamd was. Daarentegen kwam voor „reserveering van aflossingen" 2.775.ten laste van Hoofdstuk VIII 9, waarvoor op dat hoofdstuk aanvankebjk geen gelden waren uitgetrokken; bovendien werd een bijdrage van 1.123.68 uitgekeerd aan den kapitaaldienst en werd aan uitkeeringen ingevolge art. 104, le lid, der Lager Onderwijswet 1.500.minder ontvangen. Hoofdstuk VIII 10 (Bijzonder buitengewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkeüjk geraamd op 4.664. bedraagt 3.265.06, d. i. 1.398.94 minder. De subsidie aan de bijzondere school voor buitengewoon lager onderwijs bleef 938.beneden de raming. Voorts bedroegen de bijdragen ten behoeve van het onder wijs aan slechthoorende, doofstomme en blinde kinderen 250.minder, dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 11 (Bijzonder voorbereidend lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkebjk geraamd op 78.000. bedraagt 64.654.28, of 13.345.72 minder. Aan subsidie aan bijzondere bewaarscholen werd over 1933 12.241.52 minder uitgekeerd, dan geraamd was, terwijl een bedrag van 1.041.20 wegens te veel ontvangen subsidie in de gemeentekas werd teruggestort. Hoofdstuk VIII 12 (Lager onderwijs niet vallende onder de 1 t/m. 11). Het nadeelig saldo, oorspronkebjk geraamd op 58.038. bedraagt 69.827.57 of 11.789.57 meer. De subsidie aan de Vereeniging „Schoolkindervoeding en Schoolkinderkleeding", geraamd op 31.900.vereischte eene hoogere uitgaaf van 14.699.38. Daarentegen bleven de uitgaven van de „Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen" 2.240.75 beneden de raming. Hoofdstuk VIII 13 (Middelbaar Onderwijs). Het nadeebg saldo, oorspronkebjk geraamd op 161.587. bedraagt 150.139.97 of 11.447.05 minder. Verschillende uitgaafposten leverden overschotten op, o.a. werd aan „jaarwedden van leeraren en leeraressen van de beide Hoogere Burgerscholen" 7.440.48 minder uit gegeven dan geraamd was, en voor het aanschaffen en onder houden der schoolmeubelen, werktuigen enz. en verdere hulpmiddelen voor het onderwijs 692.16, terwijl de uitgaven voor subsidiëering van de bijzondere Hoogere Burgerscholen over 1933 1.470.28 beneden de raming bleven. Aan „schoolgelden" werd 738.42 meer ontvangen, dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 14 (Hooger Onderwijs). Het nadeebg saldo, oorspronkebjk geraamd op 58.743. bedraagt 54.455.96 of 4.287.04 minder. Aan „schoolgelden" werd 1.926.91 en aan bijdragen van andere gemeenten in de kosten van het Gymnasium 1.268.20 meer ontvangen dan geraamd was. Voorts bleven eenige uitgaafposten beneden de raming. Hoofdstuk VIII 15 (Nijverheidsonderwijs). Het nadeebg saldo, oorspronkebjk geraamd op 94.593. bedraagt 73.477.60, d. i. 21.115.40 gunstiger. Aan subsidie's aan nijverheidsscholen werd 7.747. minder betaald dan aanvankebjk geraamd was voorts werd in verband met de vaststelling van de rekeningen van verschillende nijverheidsscholen over 1932 en daaraan voor afgaande jaren, aan bijdragen van andere gemeenten 4.523.67 meer ontvangen, dan geraamd was, terwijl door de besturen van verschillende nijverheidsscholen wegens te veel ontvangen subsidie 12.028.01, d. i. 10.778.01 meer dan de terzake geraamde som van 1.250.in de gemeente kas moest worden teruggestort. Daarentegen moest wegens bijdragen aan andere gemeenten in de kosten van het nijverheidsonderwijs 1.308.38 meer worden betaald, dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 16 OnderwijsKunsten en Wetenschappen). Het nadeebg saldo, oorspronkebjk geraamd op 50.989. bedraagt 57.212.02, d. i. 6.223.02 meer. Van den dienst 1932 werd op dit hoofdstuk overgebracht de bijdrage ad 2.586.48 in „de kosten van verbouwing van het Stedelijk Museum „de Lakenhal"." Bovendien vereischten de kosten voor volksfeesten eene hoogere uitgaaf van 1.177.74 (kinderfeest herdenking geboorte Prins Willem van Oranje 572.81, subsidie Bond Leidsche Harmonie- en Fanfare Vereenigingen 800.die voor het onderhoud van speelterreinen, eene hoogere uitgaaf van 463.94. Tenslotte bedroegen de kosten van pensionneering op dit hoofdstuk 1.589.81 meer dan geraamd was. Hoofdstuk IX 1 (Ondersteuning aan behoeftigen). Het nadeebg saldo, oorspronkebjk geraamd op 731.292. bedraagt 830.603.56, d. i. 99.311.56 meer. Aangezien een bedrag van 7.134.22, waarin 6.384.22 wegens bijdrage over 1933 aan de vereeniging „Onderbnge Vereeniging voor Ziekenhuis verpleging", als nog te betalen op den dienst 1934 wordt overgebracht, bedraagt het nadeebg verschil feitebjk 106.445.78. De subsidie aan de Commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon bedroeg netto 104.455.60 meer, dan de aanvankebjk op de begrooting uitgetrokken som van 460.000. Hoofdstuk IX 2 (Ondersteuning aan werkloozen). Het nadeebg saldo, oorspronkebjk geraamd op 454.857. bedraagt 622.072.51, d. i. 167.215.51 ongunstiger.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 3