173
Artikel VIII. Een gebogen verbinding voor gevels of
wegafscheidingen op hoeken van wegen wordt in de practijk
weinig toegepast en beantwoordt niet aan de bedoeling, waar
mede art. 3 in de bouwverordening is opgenomen. Voor
gesteld wordt daarom zoodanige verbinding niet meer
mogelijk te maken. Overigens zijn de in art. 3 beoogde
wijzigingen van redactioneelen aard.
Artikel IX. In de voorgestelde artt. 3a, 3b en 3c is de
nieuwe regeling ten aanzien van de achtergevelrooilijnen
vervat.
Art. 3a geeft het verbod de achtergevelrooilijn te over
schrijden naar de van den weg afgekeerde zijde en correspon
deert dus met art. 2.
Art. 3b bevat de wettelijk verplichte algemeene achter-
gevelrooilijnvoorschriften. Vergeleken met ons oorspronkelijk
voorstel, is voor het bepaalde in lid 1 onder a 2° een minder
ingewikkelde formuleering gevonden. Voorts is aan het slot
van het bepaalde in lid 1 onder a thans een maximum-
bouwdiepte van 15 meter bepaald. Dit maximum werkt eerst
bij bouwblokken van een diepte van meer dan 60 meter.
De achtergevelrooilijnen dienen om een behoorlijke open
ruimte binnen het bouwblok te verzekeren en om ook aan
de van den weg afgekeerde zijde van de strooken, waarop
mag worden gebouwd, een regelmatige bebouwing te ver
krijgen.
Ter verduidelijking van de eenigszins ingewikkelde alge
meene bepalingen met betrekking tot de achtergevelrooilijnen
zijn op de bij dit voorstel behoorende teekeningen, bij wijze
van voorbeeld, de verschillende gevallen, welke zich kunnen
voordoen, aangegeven.
Bij afzonderlijke raadsbesluiten kunnen speciale achter
gevelrooilijnen, welke uiteraard zullen afwijken van de
algemeene voorschriften, worden vastgesteld. Dit zal o. m.
geschieden daar, waar de toepassing van de algemeene voor
schriften tot onjuistheden aanleiding zou geven.
In art. 3c is vervat een regeling voor overschrijding van
de achtergevelrooilijn naar de van den weg afgekeerde zijde,
in het algemeen overeenkomende met de voor de voorgevel
rooilijnen geldende regeling van art. 2c.
Xieuw, vergeleken met ons oorspronkelijk voorstel, zijn
daarin de bepalingen van lid 3 onder e en alsmede de
leden 4 en 5.
Het bepaalde in lid 3 onder e is noodig, omdat voor bedrijfs
gebouwen inachtneming van de achtergevelrooilijn dikwijls
niet goed mogelijk zal zijn. Vrijstelling daarvan zal kunnen
worden verleend, indien de overschrijding geen bezwaar
oplevert met het oog op naburige gebouwen.
De bepalingen van lid 3 onder en van de leden 4 en 5
2°. erkers, plinten, pilasters, luchtkanalen, rookkanalen,
stoeptreden, lijstwerken, kozijnen, dorpels en dergelijke
onderdeelen van gebouwen, voorzoover zij niet vallen onder
het bepaalde in het eerste lid van dit artikel onder a en b;
3°. toegangen tot bergkelders en openingen voor lucht-
verversching of verlichting;
b. voor afwijking van de voorgevelrooilijn naar de van
den weg afgekeerde zijde.
Indien vrijstelling is verleend overeenkomstig het bepaalde
onder b van het vorige lid, moet het terrein tusschen de
voorgevelrooilijn en het gebouw ten genoegen van Burge
meester en Wethouders als stoep of voortuin aangelegd en
in goeden staat onderhouden worden.
Artikel VIII.
Artikel 3, lid 1, wordt gelezen als volgt:
Bij het bouwen, het geheel vernieuwen en het geheel
veranderen van woningen en andere gebouwen, van welken
aard ook, op hoeken van wegen, waar de voorgevelrooilijn
en de grens van den weg samenvallen, moeten de gevels en,
waar de voorgevelrooilijn en de grens van den weg niet
samenvallen, de wegafsluitingen zoodanig worden gesteld,
dat zij door een schuine lijn van tenminste 1,50 meter de
grenzen der beide wegen, waaraan zij staan, verbinden.
Deze lijn moet die beide grenzen onder gelijke hoeken ont
moeten.
Artikel IX.
Xa artikel 3 worden ingevoegd de volgende artikelen:
Art. 3a.
Het is verboden een woning of een ander gebouw, van
welken aard ook, te bouwen, geheel te vernieuwen of geheel
te veranderen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
naar de van den weg afgekeerde zijde.
Art. 3b.
Voorzoover door den gemeenteraad geen bijzondere voor
schriften, als bedoeld in artikel 2, lid 2, der Woningwet, ter
bepaling van de achtergevelrooilijn zijn vastgesteld, gelden
als achtergevelrooilijn
a. de lijnen, welke de begrenzing vormen van een nader
onder 1°. tot en met 3°. omschreven grondvlak van een in
het midden van elk bouwblok open te laten ruimte, en wel:
1°. bij bouwblokken in den vorm van een driehoek of een
regelmatigen vier- of veelhoek wordt bedoeld grondvlak
begrensd door de lijnen, evenwijdig aan elke zijde van het
bouwblok getrokken, op een afstand daarvan, gelijk aan de
helft van de straal van den ingeschreven cirkel;
2°. bij bouwblokken in den vorm van een rechthoek wordt
bedoeld grondvlak begrensd door de lijnen, getrokken even
wijdig aan de zijden van het bouwblok op een afstand daar
van, gelijk aan een vierde gedeelte van de lengte van een
korte zijde van het bouwblok;
3°. bij bouwblokken van andere dan de onder 1°. en 2°.
genoemde grondvormen wordt bedoeld grondvlak van de
open te laten ruimte met inachtneming van een of meer
dier grondvormen, voorzoover zij op zich zelf of gezamenlijk
den vorm van het desbetreffende bouwblok naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders het meest nabij komen
begrensd op overeenkomstige wijze als onder 1°. en 2°. aan
gegeven
een en ander met dien verstande, dat de afstand tusschen
de achtergevelrooilijn en de voorgevelrooilijn niet meer
bedraagt dan 15 meter;
b. bij bouwblokken, welke niet aan alle zijden door wegen
zijn omgeven of bestemd zijn omgeven te worden, de lijnen,
welke evenwijdig aan en op een afstand van 15 meter achter
de voorgevelrooilijn zijn getrokken, met dien verstande, dat
de achtergevelrooilijn steeds een gelijkmatig beloop krijgt.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bouwblok
verstaan het terrein, gelegen binnen de voorgevelrooilijnen.
Art. 3c.
Met afwijking van het bepaalde in artikel 3a is het geoor
loofd de achtergevelrooilijn naar de van den weg afgekeerde
zijde te overschrijden met:
a. plinten, pilasters, luchtkanalen, rookkanalen, stoep
treden, lijstwerken, kozijnen, dorpels en dergelijke onder
deelen van gebouwen, mits deze een voorsprong hebben
van niet meer dan 0,22 meter;
b. balkons, erkers en dergelijke uitstekende deelen van
gebouwen, mits deze een voorsprong hebben van niet meer
dan 1 meter;
c. buitentrappen en bijbehoorende bordessen, terrassen