MAANDAG 3 SEPTEMBER 1934. 353
Bouw nieuw stadhuis; e.a
(Kooistra e.a.)
XXVIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van in 1934 be-
noodigde gelden voor de inrichting van een bouwbureau en
het doen van verschillende betalingen voor verdere doeleinden
in verband met den bouw van het nieuwe stadhuis.
(Zie Ing. St. No. 192.)
De heer Kooistra vraagt, of het Burgemeester en Wet
houders mogelijk is, mededeeling te doen omtrent den stand
van de voorbereidende werkzaamheden voor den bouw van
het nieuwe Stadhuis. Waar zal het bouwbureau worden
ondergebracht?
De lieer Splinter zegt, dat het in de bedoeling van het
College ligt, het bouwbureau onder te brengen in het huis
van prof. Kan, dat vlak tegenover het stadhuis staat.
Aan de hand van de tentoongestelde teekeningen heeft
de Raad kunnen zien, hoever de voorbereidende werkzaam
heden voor den bouw van het nieuwe stadhuis gevorderd zijn.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXIX. Voortzetting van de behandeling van het voorstel
tot vaststelling van een verordening, houdende regeling van
den rechtstoestand van de ambtenaren en werklieden in dienst
der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. Nis. 105 en 137.)
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen, waarbij
tevens behandeld wordt het voorstel nr. 15 van de heeren
Kuipers, Verweij en Schüller tot instelling van een plaatselijk
scheidsgerecht.
De heer Verweij herinnert er aan, dat de Wethouder bij
zijn bestrijding van het voorstel tot instelling van een plaat
selijk scheidsgerecht van de zes door spreker aangevoerde
argumenten enkele buiten beschouwing heeft gelaten, omdat
voor den Wethouder de alles beheerschende vraag is, of de
objectiviteit van' d'ë plaatselijke scheidsgerechten grooter is
dan van de ambtenarengerechten.
Voor de beantwoording van deze vraag zou men de practijk
van eenige jaren moeten kennen. Aan de hand van de in die
practijk gebleken geschiktheid zal men dan tot een bepaald
standpunt kunnen komen. Hier staat men echter voor een
zoo goed als geheel nieuwe zaak het is dus niet mogelijk
om op grond van de practijk hier en elders tot een nauwge
zet geformuleerd standpunt te komen. Daarom zal het zeer
moeilijk zijn elkaar op dit punt te overtuigen en te vindenmen
moet nl. uitgaan van veronderstellingen, van het aanvoelen
van deze zaak.
Tweeërlei rechtspraak is mogelijk, een objectieve en een
subjectieve; de objectieve houdt meer rekening met den
geest van een wet, de subjectieve meer met de letter van
de wet en nu meent spreker, dat een scheidsgerecht meer
rekening zal houden met den gesst. Bepaalde gronden daar
voor kan spreker niet aanvoeren, omdat het een betrekkelijk
nieuwe zaak is, maar op grond van de betrekkelijk geringe
ervaring bij hen, die er wel over kunnen oordeelen, meent
spreker dat men een plaatselijk scheidsgerecht zal moeten
krijgen. De geestelijke vader der wet, Minister Donner, heeft
bij de behandeling in de Tweede Kamer er wel degelijk den na
druk op gelegd, dat het systeem van de wet is, dat als eerste
instantie de ambtenarengerechten subsidiair zullen zijn en dat
men kan verwachten, dat bij de vele regelingen van materieel
recht, die ingevolge de wet er zullen komen, de ambtenaren
gerechten zullen worden uitgeschakeld, geheel in overeen
stemming met de bedoeling van de wet, zoodat deze wellicht
een zeer beperkte taak zouden krijgen. Hieruit blijkt, dat het
destijds de bedoeling van Minister Donner is geweest, dat
in plaatsen, waar de omstandigheden daarvoor gunstig zijn,
een scheidsgerecht in het leven geroepen zou worden. Behalve
van de 1078 gemeenten in Nederland zullen de ambtenaren
gerechten ook te behandelen krijgen de zaken van de water
schappen en de andere publiekrechteüjke lichamen om nu
te voorkomen, dat de ambtenarengerechten met werk over
stelpt zouden worden, was het wel degelijk de bedoeling van
den wetgever om een scheidsgerecht in het leven te roepen in
die plaatsen, waar dat mogelijk was. Die mogelijkheid nu is
vooral in een gemeente als Leiden aanwezig. Spreker kan zich
voorstellen dat het in kleine gemeenten onmogelijk is, de
noodige deskundige hulp te vinden, omdat daar de keuze
zeer beperkt is, maar dit geldt niet voor een gemeente als
Leiden. Op grond van deze uitlating van Minister Donner aeht
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Verweij e.a.)
spreker hier instelling van een scheidsgerecht noodzakelijk.
Uit een lijst, die spreker voor zich heeft liggen, blijkt, dat
men reeds in 38 gemeenten aan een plaatselijk scheidsgerecht
de voorkeur geeft boven een ambtenarengerecht.
In de Raadsvergadering van 9 Juli j.l. heeft de heer Wil
brink gevraagd, hoe spreker zich de wijze van benoeming
en samenstelling van het plaatselijk scheidsgerecht voorstelt.
Ter beantwoording van deze vraag citeert spreker art. 42 van
het ambtenaren- en werkliedenreglement der gemeente
Bussum.
Het is alleszins gewenscht in Leiden een plaatselijk scheids
gerecht in te stellen, gelet op het belang van deze zaak, als
mede op de uitlatingen van den Minister van Justitie, den
heer Donner, in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De heer Tepe heeft reeds in de Raadsvergadering van 9 Juli
j.l. betoogd, dat z.i. een objectieve uitspraak in beroep meer
gewaarborgd wordt door een ambtenarengerecht, zooals het
bij de Ambtenarenwet is ingesteld, dan door een plaat
selijk scheidsgerecht. Nu de heer Verweij teruggekomen is
op de argumenten, die z.i. pleiten voor de instelling van een
plaatselijk scheidsgerecht, zal spreker trachten een dezer
argumenten te ontzenuwen en aan te toonen, dat het juist
een bezwaar tegen de instelling van een plaatselijk scheids
gerecht is. Spreker keert dat argument juist tegen het scheids
gerecht. Het is juist de bevoegdheid van het scheidsgerecht
om straffen op te heffen, te verzwaren, te verminderen of door
andere te vervangen, die spreker zoo huiverig voor het scheids
gerecht maakt. Het zou zeer goed mogelijk zijn, een keur
van staatsrechtelijke bezwaren aan te voeren tegen deze be
voegdheden, die aan vele scheidsgerechten worden toegekend.
De bestaande scheidsgerechten verschillen onderling zeer
wat betreft de hun opgedragen taak en hun bevoegdheid;
sommige scheidsgerechten zouden beter genoemd kunnen
worden commissies van advies; andere hebben de bevoegd
heid een zelfstandige uitspraak te doen in alle zaken, weer
andere slechts in bepaalde aangelegenheden. Tegen toe
kenning aan een scheidsgerecht van de bevoegdheid om zelf
standig uitspraken te doen, zijn vele staatsrechtelijke be
zwaren gerezen; verschillende schrijvers hebben op over
tuigende wijze aangetoond, dat het staatsrechtelijk niet te
verdedigen is, dat de scheidsgerechten een bevoegdheid
krijgen, die volgens hun oordeel en ook naar dat van spreker,
moet blijven aan de Colleges, die de verantwoordelijkheid
dragen in het gemeentebestuur, de Raad, het College van
Burgemeester en Wethouders, in bijzondere gevallen ook
Commissies van Bijstand en desnoods ambtenaren. De wet
gever heeft echter oogluikend toegelaten, dat scheidsge
rechten ingesteld zijn met een bevoegdheid, die in strijd is met
die van de Colleges, verantwoordelijk voor het bestuur van
de gemeente. In tegenstelling tot den heer Verweij heeft
spreker weinig bewondering voor de wijze, waarop Minister
Donner in de Ambtenarenwet de instelling van scheidsge
rechten mogelijk heeft gemaakt. Waar de wetgever hier
mogelijk heeft gemaakt een wijze van rechtspleging, die ten
doel heeft aan de ambtenaren de grootst mogelijke rechts
zekerheid te verschaffen, moest nauwkeurig omschreven zijn,
hoe die rechtspleging wordt uitgeoefend en waarin zij bestaat.
De Minister heeft dit inderdaad aangegeven wat de ambte
narengerechten betreft, doch over de bevoegdheden van de
scheidsgerechten heeft hij zich niet uitgelaten.
Het ambtenarengerecht kan wel verklaren, hoe z.i. de
uitspraak van de administratieve instantie, welke de straf
heeft opgelegd, had moeten zijn, maar kan deze admini
stratieve instantie, behalve ten aanzien van aangelegenheden,
die op geld waardeerbaar zijn, niet dwingen de uitspraak,
die het noodzakelijk zou hebben geacht, uit te voeren. In
geval van schorsing of ontslag door den Raad of het College
kan het ambtenarengerecht nooit dwingend voorschrijven,
dat de schorsing of het ontslag ongedaan zal worden gemaakt.
Het College behoeft zich er niet aan te storen, indien het
ambtenarengerecht aangeeft, hoe z.i. de uitspraak had moeten
zijn. Indien het College het inderdaad niet doet, kan de be
trokken ambtenaar weder in beroep gaan bij het ambte
narengerecht, dat in dat geval de uitspraak kan omzetten
in een schadevergoeding voor den betrokken ambtenaar.
Wanneer het College, dat de verantwoordelijkheid draagt
(de Raad of het College van Burgemeester en Wethouders),
absoluut van oordeel is, dat een ambtenaar, hetzij bij wijze
van straf, hetzij wegens ongeschiktheid uit den dienst moet
worden ontslagen of geschorst, is er geen enkele hoogere in
stantie en ze moet er volgens spreker ook niet zijn die
het College kan dwingen den ambtenaar, wiens kwaliteiten
en capaciteiten door niemand beter beoordeeld kunnen worden
dan door het College, dat aanstelt en ontslaat, in dienst te
houden of niet te schorsen. Het College kan in dergelijke ge-