364 MAANDAG 3 SEPTEMBER 1934. Rechtstoestand gemeentepersoneel. (Verweij e.a.) een particulier persoon gegeven moeten worden, is daartoe niet noodig. Spreker kan zich voorstellen, dat vooral in dezen tijd ambtenaren om tal van redenen er voor vreezen, bij hun superieuren er voor uit te komen, dat zij lid van de S.D.A.P. zijn. Die vrees wordt ten onrechte gekoesterd, zoolang de S.D.A.P. niet geplaatst is op de lijst van verboden ver- eenigingen. De karakterloosheid wordt in hooge mate be vorderd door den eiseh van art. 29, lid 3, van het een en ander schriftelijk mededeeling aan Burgemeester en Wet houders te doen. Om deze redenen dient het derde lid van art. 29 geschrapt te worden. De heer Eikerbout meent, dat de heer Yerweij de zaak te donker inziet. Burgemeester en Wethouders hebben tot nu toe dezelfde methode gevolgd. In de verschillende com missies heeft men de zaak besproken. Een onderzoek naar het vervullen van nevenfuncties door ambtenaren is in gesteld. Soms is de klacht geuit, dat men, ook met groote toegevendheid optredende, in enkele gevallen bezwaar moest maken. Zoo is b.v. iemand, die des avonds als pianist op trad op bruiloften en partijen, alleen voor den Zaterdag avond verlof daartoe gegeven, maar in andere gevallen niet. Wanneer op een dergelijke wijze de soepelheid wordt be tracht, behoeft men hier werkelijk niet te zeggen, dat op neming van dit artikel zoo gevaarlijk is. Het is dringend noodzakelijk hieraan strenger de hand te houden, omdat in verschillende gevallen het absoluut niet noodig is, dat de ambtenaar zich nog de weelde veroorlooft dergelijke werk zaamheden er bij te doen. De ambtenaar moet een zoodanige belooning hebben, dat hij er van kan komen; het andere moet hij aan de particulieren overlaten. De heer Groeneveld sluit zich bij den heer Tobé aan; alleen meent spreker, dat lid 1 sub b niet anders geredigeerd kan worden dan hier staat. De Wethouder heeft toegezegd, dat de bestuursfuncties, waaraan een geringe vergoeding ver bonden is voor de kosten, er buiten vallen, maar in ander opzicht gaat de Wethouder weer een beetje ver. Hij noemt een ingenieur van de Lichtfabrieken, die aan een avondschool lessen geeft, omdat een ander dat niet kan. Spreker gevoelt daar niet veel voor, want tegenwoordig is voor elke functie wel iemand te vinden, die het kan. Het is ook twijfelachtig, of het wel goed is, vergunning te geven om als pianist op te treden; er zijn werklooze musici genoeg. De grens is natuurlijk moeilijk aan te geven, maar moet volgens spreker hier liggen: zoodra het een functie betreft, waarvan anderen een beroep maken, moet geen toestemming gegeven worden. Lid 3 moet worden geschrapt; spreker acht dit ook een verregaand ingrijpen in iemand's vrijheid om zijn vrijen tijd naar eigen goedvinden te besteden. Dit lid is bovendien niet helder; een wielrenner-maniak b.v. kan zich des Zondags zoodanig afmatten, dat hij des Maandags in gemeentedienst niet veel meer waard is; toch is het mogelijk, dat hij in het geheel geen neven-functie bekleedt. Lid 3 helpt dus voor dergelijke gevallen niet. Spreker is het eens met den heer Verweij, dat het beter is lid 3 maar te schrappen. De heer Tepe blijft insisteeren op verwerping van het amen dement. Het derde lid is niet nieuw voorgesteld, maar staat ook zoo in de bestaande rechtstoestand-verordening. Spreker ge looft niet, dat iemand zich te beklagen heeft, dat het ooit op onverstandige of rigoureuze manier is toegepast. Wanneer de heer Verweij zegter zijn misschien mensehen, die liever niet laten blijken, dat zij lid zijn van de S.D.A.P., dan zegt spreker, dat dit artikel volstrekt niet gericht is tegen de S.D.A.P., maar even goed op alle andere politieke partijen slaat, wier leden zich dan waarschijnlijk niet schamen voor hun lidmaatschap. Daarvoor is in het geheel geen reden. In elk geval acht het College het even noodzakelijk voor per sonen, die tot een andere politieke partij behooren. Met andere woorden, dit lid wordt niet voorgesteld om de ver- eenigingsmaniakken van de S.D.A.P. dwars te zitten, maar om alle vereenigingsmaniakken, die even goed in andere partijen bestaan, aan banden te kunnen leggen. Met het oog daarop is het gewenscht, de bepaling in het reglement te behouden. Het artikel keert zich niet tegen een of andere richting, doch het gaat uit van de gedachte, dat een ambtenaar zich moet wijden aan zijn taak en dat, indien het vervullen van nevenbetrekkingen een dergelijken omvang aanneemt, dat de werkzaamheden in zijn betrekking er door benadeeld worden, het College er een stokje voor moet kunnen steken. De heer Manders vraagt, of de Wethouder vreest, dat een Rechtstoestand gemeentepersoneel. (Manders e.a.) ambtenaar/werkman zooveel ander werk zonder bezoldiging zal verrichten, dat het werk voor de gemeente daaronder zal lijden. Spreker koestert die vrees niet. De Voorzitter kan zich voorstellen, dat een ambtenaar ter secretarie, die zich in het bijzonder bezighoudt met de kwesties van woningbouwverenigingen, lid wenscht te worden van een wonigbouwvereeniging en Burgemeester en Wethouders dit in dat geval niet wenschelijk achten en het hem daarom verbieden. Art. 29 heeft op een dergelijk geval betrekking. Er zijn echter ook allerlei andere omstandigheden denkbaar. Het amendement Ho. 4 van de heeren Kuipers, Verweij en Schüller wordt verworpen met 21 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Bergers, Wilmer, Beekenkamp, de Reede, Tepe, Splinter, Romijn, Meijnen, Eikerbout, van Rosmalen, Wilbrink, Bosman, van Eecke, Tobé, van Es, van der Reijden, Coster, Manders en Lombert. F óór stemmende heer Koole, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, van Stralen, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed en Verweij. (De heer Manders was inmiddels ter vergadering gekomen.) Artikel 29 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 30, waarbij tevens aan de orde komen le. het amendement Ho. 5 van de heeren Kuipers, Verweij en Schüller, luidende: „Ondergeteekenden stellen voor art. 30 van het ontwerp- ambtenarenreglement aldus te doen luiden: 1. De normale arbeidsduur van de ambtenaren bedraagt niet meer dan 8|- uur per dag en 48 uur per week. 2. De normale arbeidsduur van ambtenaren, die in af wisselenden dienst zijn bedraagt per week gemiddeld 48 uur, berekent over een tijdvak, waarin een volledige periode van het ploegenstelsel is vervuld." 2°. het amendement Ho. 16 van den heer van Weizen, luidende „Ondergeteekende stelt voor om art. 30 sub a Hoofd stuk IV van het ontwerp ambtenaren en werklieden reglement te lezen inplaats van ten hoogste 9 uur per etmaal en 54 uur per week; ten hoogste 8 uur per etmaal en 45 uur per week." 3°. het amendement Ho. 17 van den heer van Weizen luidende „Ondergeteekende stelt voor om Art. 30 sub b Hoofd stuk IV van het ontwerp ambtenaren en werklieden regle ment te lezen in plaats van ten hoogste 10 uur per etmaal en gemiddeld niet meer dan 55 uur per week; ten hoogste 8 a 9 uur per etmaal en gemiddeld niet meer dan 48 uur per week." De heer Verweij vestigt er nogmaals de aandacht op, dat het thans in behandeling zijnde reglement wellicht gedurende een reeks van jaren zal gelden. Het is dan ook begrijpelijk, dat bij de behandeling verschillende beginselen verdedigd worden, waarop het reglement moet berusten. Het spreekt vanzelf, dat spreker meende gebruik te moeten maken van de gelegenheid om te Leiden zoo volledig mogelijk den 8-urigen arbeidsdag en de 48-urige werkweek door te voeren. Dit beginsel is wel opgenomen in lid 1 van dit artikel, maar lid 2 bevat een zoodanige verzwakking van het beginsel van lid 1, dat niet meer gesproken kan worden van doorvoering van de 48-urige werkweek voor de ambtenaren; voor een zeer belangrijk deel zal de 48-urige werkweek voor het personeel slechts in theorie gelden. Op grond daarvan heeft spreker dit amendement ingediend. De heer Eikerbout zegt, dat hij in het Georganiseerd Over leg aanvankelijk van oordeel was, dat de 48-urige werkweek moest worden ingevoerd. Spreker heeft echter verschillende financieele gegevens vernomen, die hem wel eenigszins huiverig maken op het oogenblik daarvoor te zijn; hem is medegedeeld, dat dit 45.000.zal kosten en spreker heeft niet de vrijmoedigheid op het oogenblik dit zeer kapitale bedrag daarvoor beschikbaar te stellen; nolens volens zal hij dus op het oogenblik tegen het amendement-Verweij stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 16