II DINSDAG 10 JULI 1934. 321 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 9 Juli 1934, op Dinsdag 10 Juli 1934, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DB SANDE B AKHUYZEN. Thans zijn afwezig de heeren Schriller, Eikerbout, van Es, Groeneveld, Huurman en van Weizen. De Voorzitter stelt thans aan de orde: Vllf. Voorstel om in te trekken het raadsbesluit van 16 April 1934 in zake verhooging van het over 1934 aan de Ver- eeniging Sehoolkinderkleeding en Sehoolkindervocding toe gekende subsidie. (Zie Ing. St. No. 122.) Hierbij komt tevens aan de orde het adres van het Vrouwen Strijd Comité, ter zake. Mevrouw Braggaarde Does spreekt haar teleurstelling uit, dat dit zoo belangrijke punt telkens op een dusdanige plaats op de agenda is geplaatst, dat het zoo lang geduurd heeft, alvorens het behandeld worden kan. Spreekster onderwerpt de houding van Gedeputeerde Staten aan critiek; gebleken is, dat dezen niet het minste respect hebben voor het gemeentebestuur. Nu de Baad erkent een fout te hebben begaan en, eenigszins, niet vol ledig, op die fout wil terugkomen, blijkt dat Gedeputeerde Staten in dit opzicht onverschillig zijn, speciaal wanneer het betreft kinderen uit de arbeidersklasse; zij geven althans in overweging dit Baadsbesluit in te trekken; spreekster her innert zich niet, dat ooit een besluit door Gedeputeerde Staten niet is goedgekeurd, omdat het uitgetrokken bedrag te laag was. In dezen tijd van groote werkloosheid wordt niet alleen armoede geleden in de gezinnen der werkloozen, maar ook in die gezinnen, waar weinig verdiend wordt. Niettemin komt men er eenvoudig niet toe te erkennen dat er een fout gemaakt is en dat men die herstellen moet. Dit geeft toch wel te denken; hier is toch wel een gevoelige les gegeven in de eerste plaats aan de raadsmeerderheid, in casu de rechterzijde. Voorkomen is beter dan genezen: was het niet beter geweest wanneer de rechterzijde, alvorens dit ongevoelige besluit te nemen, zich eens beraden had over de gevolgenspreekster is overtuigd, dat zij dan dit besluit niet genomen had. Anderzijds is de raadsmeerderheid toch wel eenigszins lichtzinnig geweestmen wist wat de gevolgen zouden zijn; men kan niet zeggen niet geweten te hebben dat het zoo'n vaart zou loopen. De Wethouder, met deze zaak belast, behoort tot de rechterzijde; men weet ook, dat het de gewoonte van de rechterzijde is, over bijzondere onderwerpen, in dit geval de begrooting, met elkaar te ver gaderen. Men mag dus aannemen, dat de rechterzijde daar over een vergadering heeft gehouden. De Wethouder moest, kon althans op de hoogte zijn van de gevolgen en had de rechterzijde dienen in te lichten. Indien dit niet voldoende was, had men zich kunnen wenden tot den gedelegeerde van de Roomsch-Katholieke fractie in het bestuur der ver- eeniging Schoolkindervoeding. Indien de Wethouder en de gedelegeerde in gebreke waren gebleven, de gevolgen mede te deelen, had men het toch kunnen weten door hetgeen spreekster bij de behandeling van de begrooting heeft gezegd, toen zij de gevolgen wel heeft genoemd. Men is echter voor spreeksters betoog doof gebleken en men heeft niet willen aan nemen, dat zij de gevolgen van de verslechtingen juist aangaf. Of mag spreekster veronderstellen, dat in de kringen der rechterzijde verzet is gekomen? Het heeft er eenigen schijn van, dat men zoowel in de Christelijke als in de Roomsch- Katholieke arbeiderskringen niet tevreden is over de houding, die de leden der rechterzijde ten opzichte van de armste kinderen hebben aangenomen. Zelfs aan een voorstel om den kinderen slechts een gedeelte van het voedsel te ontnemen, had spreekster haar stem niet kunnen geven. Zij heeft echter den vorigen keer gedachthet is beter, dat zij iets dan niets ontvangen. De armste kinderen worden door de bezuinigingsmanie het meest getroffen en voor velen van hen beteekent de aanneming van het bezuinigingsvoorstel: honger en ont bering lijden in de a.s. zomervacantie. De fracties der rechter zijde hebben dit op haar geweten. Doordat men rekening houdt met de gezinsinkomsten en de normen zijn verlaagd, waarbij men vergeet, dat een gedeelte van wat de kinderen verdienen eigenlijk niet tot de gezinsinkomsten kan worden gerekend, is men genoodzaakt vele kinderen af te wijzen, die de voeding wel noodig hebben. Het behoeft geen nieuws te zijn voor de rechterzijde: uit de Handelingen blijkt, dat spreekster er reeds de aandacht op gevestigd heeft, dat de kinderen nu niet eens een maal per dag een maaltijd krijgen. Is het niet heel erg, dat men er niet voor geschroomd heeft, een tamelijk goed bezoldigden (Braggaarde Does c.a.) Schoolkindervoeding. ambtenaar een salarisverhooging van 500.toe te kennen, terwijl men den armsten schoolkinderen een maaltijd per dag onthoudt? Men zal vanmiddag wel weer zeggen, dat het overige aangevuld moet worden door middel van den verkoop van bloempjes, het houden van openbare collecten en loterijen. Spreekster trekt den goeden wil en de goede bedoeling van hen, die zoo spreken of schrijven niet in twijfel, maar zou dezen sprekers en schrijvers in overweging willen geven, het niet van achter hun tafel te decreteeren, of een vergadering te beleggen en een plan te ontwerpen, doch zelf met de collectebus te gaan loopen en bloempjes te koop aan te bieden. Spreekster is er van overtuigd, dat wanneer zij dit doen, zij die middelen niet zullen aanbevelen, omdat zij de moeite niet loonen en tevens zeer onaangenaam zijn. De heer Wilmer kan niet meegaan met het voorstel van het College tot intrekking van het Raadsbesluit, omdat zijns inziens daarvoor geen motief bestaat. Het motief, door Gedeputeerde Staten aangevoerd, is een schijnmotief, dat niet op de werkelijkheid berust en bewijst, dat dezen niet met voldoenden ernst hebben kennis genomen van de beraad slaging, over dit punt bij de begrooting gevoeiid. Spreker zou dat Gedeputeerden Staten zeer kwalijk kunnen nemen, doch is daarvan teruggeschrokken, omdat nu ook gebleken is, dat zelfs een lid van den Raad, mevrouw Braggaar, niet juist meer weet het verloop van de bespreking over dit punt van de begrooting. Bij de begrooting is nl. niet tout court, zonder meer op dezen post ƒ10.000.bezuinigd; de raads meerderheid heeft uitdrukkelijk verklaard, dat zij dit deed onder voorwaarde, dat die bezuiniging van 10.000. niet tengevolge zou hebben dat er op schoolkindervoeding rigoureus zou worden bezuinigd en dat zij, zoo spoedig als zou blijken, dat die bezuiniging veel te diep zou ingrijpen in het huishouden van Schoolkindervoeding en dat tengevolge van die bezuiniging veel te veel op voeding en kleeding zou worden bespaard, voorzoover noodig op die bezuiniging zou terugkomen. De raadsmeerderheid heeft voor die 10.000.bezuiniging gestemd voorwaardelijk, omdat toen wel duidelijk was dat dit een te groote bezuiniging was, maar omdat haar toen nog niet duidelijk was, hoever men nu zou kunnen gaan met bezuinigen zonder de vitale be langen van Schoolkindervoeding te schaden. Het is dus niet waar, dat de Raad zoo oppervlakkig en kortzichtig heeft gehandeld bij de begrooting, eenvoudig maar om 10.000. te bezuinigen en kort daarna voor de helft weer op die be zuiniging terug te komen. Als men het zoo voorstelt, is het in strijd met de waarheid. Gedeputeerde Staten voeren geen enkel ander motief aan; spreker zou ook niet weten welk ander motief aangevoerd zou kunnen worden. Is de financieele toestand van Leiden nu zoodanig, dat noodzakelijk die 5.000.van Schoolkindervoeding af moet, dat men nood zakelijk moet besparen op de voeding van de allerarmsten? Er is nooit beweerd, dat te veel voeding wordt gegeven en dat deze niet wordt gegeven aan de allerarmsten; dat staat voor den geheelen Raad vast en is de financieele toestand van Leiden nu zoo buitengewoon slecht, dat men den aller armsten het noodige voedsel niet meer kan verstrekken, dat daarop 5.000.bezuinigd moet worden? De financieele toestand van Leiden vordert volgens spreker een dergelijken strengen maatregel nog niet. Spreker vindt deze zaak eigen lijk te ernstig om, zooals mevrouw Braggaar, te gaan spreken over de vraag, wie eigenlijk de schuld is van deze affaire; laat men gezamenlijk trachten te redden wat te redden is, maar elkaar niet gaan verwijten, zooals mevrouw Braggaar aan de rechterzijde! Het verwijt, dat de rechterzijde er de schuld van is, dat men op de kindervoeding zoo hardvochtig moet bezuinigen, kan spreker terugwijzen. Het is een open vraag en dit is het eenige, dat spreker op het betoog van mevrouw Braggaarde Does kan antwoorden of Gedeputeerde Staten, die nu aanmerking maken op de verhooging van de subsidie met 5.000.de begrooting zouden hebben goed gekeurd, wanneer de Raad niet op voorstel van Burgemeester en Wethouders had besloten op den post voor de school kindervoeding en -kleeding 10.000.te bezuinigen. Ten slotte wenscht spreker het College nog een vraag te stellen. Het is n.l. de taak van het College, de besluiten van den Raad uit te voeren. Indien de Raad thans besluit, 5.000.minder op de schoolkindervoeding te bezuinigen, ligt het op den weg van Burgemeester en Wethouders, dit besluit zoo goed mogelijk uit te voeren. Een loyale uitvoering van het Raadsbesluit houdt volgens spreker in, dat Burge meester en Wethouders alle mogelijke moeite doen om Gedepu teerde Staten te overtuigen van de noodzakelijkheid, hun eenmaal ingenomen standpunt te verlaten. Burgemeester ut

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 1