296
MAANDAG 9 JULI 1934.
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(van Eek e.a.)
standsmiddelen en kan het aanleiding geven tot obstructie.
Spreker dreigt niet daarmee, maar constateert de mogelijk
heid. Spreker is geen voorstander van obstructie, maar
wijst haar ook niet principieel af; er kunnen zich omstandig
heden voordoen, waarin het noodzakelijk is, dit middel aan
te wenden. Wanneer dit artikel bij belangrijke zaken wordt
toegepast, juist als de gemoederen zeer verhit zijn en men
zeer ver van elkaar afstaat, leidt het tot obstructie, hetgeen
niet een regelmatige en snelle afdoening van zaken bevordert.
De bedoeling, die bij dit artikel, dat in Leiden nooit noodig
is geweest, heeft voorgezeten, moge goed zijn, de methode
is absoluut verkeerd.
De heer Manders behoort tot de meerderheid der Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen, die het met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders niet eens is.
Met dit artikel, dat overbodig is, zal men zeer weinig
bereiken. De toestand zal hetzelfde blijven. Men zal een
voorstel moeten indienen om bepaalde regelen te stel1 en en
over dat voorstel zal zich een discussie ontwikkelen. Een
dergelijk voorstel zal dikwijls een zeer onaangename uit
werking hebben. Het zal worden ingediend in den loop van
het debat, wanneer men meent, dat over de zaak zelf lang
genoeg gesproken is, en wanneer men van weerszijden ge
prikkeld is.
In den regel zal inderdaad de minderheid door het voorstel
getroffen worden, maar daarbij heeft men onder ,,de minder
heid" niet te verstaan de minderheid, waarop de heer van
Eek het oog had, toen hij sprak over de behandeling van
de stadhuisplannen, maar wel de minderheid, die tegen het
alsdan aan de orde zijnde punt is.
Aangezien bijna nooit een dergelijk voorstel gedaan
behoeft te worden en men met dit artikel zeer weinig zal
bereiken, acht spreker het gewenscht het niet in de verorde
ning op te nemen.
De heer Goslinga zegt, dat het artikel niet noodig is om
de discussies in het midden of tegen het einde van het debat,
wanneer de gemoederen verhit zijn, te beperken. Daartoe
kan men een motie van orde voorstellen. Het is echter ge
wenscht aan een afspraak, die b.v. vóór de behandeling der
begrooting door partijen of fractievoorzitters wordt gemaakt,
een wettelijken grondslag te geven in het Eeglement van
Orde, zoodat ook enkelingen zich daaraan moeten onder
werpen. Een dergelijke bepaling komt ook voor in het
Eeglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal en van den Eaad der gemeente Amsterdam.
Het is een dwaasheid te beweren, dat deze bepaling een
aanslag is op de democratie.
In het Engelsche Parlement geldt een dergelijke bepaling
immers reeds langen tijd.
Ze kan geen guillotine zijn voor de meeningen van de
minderheid, welke de meerderheid onaangenaam zijn, aan
gezien de minderheid in ruime mate de gelegenheid heeft,
haar denkbeelden te uiten.
Het is niet de bedoeling, dat alle discussies beperkt zullen
worden. Wanneer de Eaad echter zijn positie als plaatselijk
parlement wil handhaven, is het noodzakelijk, dat alle Eaads-
leden zich in hun redevoeringen beperken en dan is het goed,
dat een enkeling daarbij niet storend kan optreden. Men
moet wel blind zijn voor de teekenen des tijds en datgene,
wat op het oogenblik in de maatschappij omgaat om te
kunnen denken, dat men uren en zelfs dagen over allerlei
onbelangrijke zaken kan discussieeren, zonder dat het het
misnoegen van het volk opwekt. Men miskent absoluut den
geest van den tijd en ook de tegenwoordige omstandigheden,
indien men denkt, dat men op de ouderwetsche manier kan
doorgaan.
Het verwondert spreker, dat een man als de heer van Eek,
die zoo dicht bij het volk staat, zoo blind is voor de teekenen
des tijds en het gevoel daarvoor heeft verloren. Er zijn
hier Eaadsleden, spreker kijkt daarbij onwillekeurig naar
iemand die schuinsrechts voor hem zit, die kernachtig en
keurig, maar ook aidoende hun meening kunnen zeggen;
daarvoor is het niet noodig urenlang te redeneeren, waarnaar
tenslotte niemand meer luistert. Is het van belang, heele
stukken voor te lezen uit discussies van lang terug, en heele
bloc-notes vol voor te lezen? Daarmede haalt men het prestige
van den Eaad omlaag en verlaagt men den Eaad tot een
kletscollege, waarvan niemand in de gemeente zich meer
iets aantrekt; hij wordt integendeel een voorwerp van spot
en hoon. Er is al uitgerekend, dat de behandeling der be
grooting hier 2.per minuut kost. Door deze eenvoudige
wijziging van het Eeglement van Orde zal het mogelijk zijn,
dit te wijzigen. Natuurlijk zal dit gaan in onderling overleg
met de partijen. Het is niet het voornemen, van wien ook,
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Goslinga e.a.)
om dit opzettelijk uit te lokken, maar dit is de grondslag
voor een behoorlijke verdeeling van den spreektijd, waarop
door een enkeling geen inbreuk zal kunnen worden gemaakt.
Spreker hoopt, dat de heer van Eek nog zooveel democraat
is, dat hij niet wenscht, dat wat de verreweg grootste meerder
heid wil, door een enkeling zal kunnen worden gesabo
teerd.
De heer van Weizen acht eenige zelfbeperking in de discussie
bij onbelangrijke vraagstukken vaak gewenscht, maar deze
zaak heeft voor spreker een geheel ander karakter. Volgens
den Voorzitter is dit artikel niet het uitvloeisel van een be
paald courantenartikel en heeft het niet een bepaalden
politieken achtergrond. De toelichting, door den heer Goslinga
gegeven, is echter volkomen in strijd met wat de Voorzitter
over de beteekenis hiervan gezegd heeft. Dit artikel is zeer
zeker wel een uitvloeisel van de politieke verhoudingen van
het oogenblik; het is onmogelijk, dat men in Leiden zich
daaraan zou kunnen onttrekken. Op den grondslag van de
bestrijding van dit artikel door den heer van Eek zou een
heel academisch debat gevoerd kunnen worden; spreker
gevoelt daarvoor op het oogenblik niet veel, omdat door den
heer van Eek argumenten gebezigd zijn, die pogen te ver
doezelen het ware karakter van dit voorstel, nl. als maat
regel van de reactie om zooveel mogelijk de stem van het
proletariaat in de vertegenwoordigende lichamen tot zwijgen
te brengen. Met dit te verdoezelen bewijst men aan de zaak
van het proletariaat geen dienst.
De heer van Eek zegt, dat de hier met de Tweede Kamer
en het Lagerhuis gemaakte vergelijking niet opgaatde
Kamer telt 100 leden, het Lagerhuis ±700; natuurlijk zal
spreektijdbeperking daar wel eens noodig zijn, maar in een
kleine plaats als hier is dat niet noodig. De heer Goslinga
vraagt nu: en Amsterdam dan. Amsterdam is ook een grootere
gemeente; spreker zegt ook niet, dat hij er daar voor zou zijn.
De sociaal-democraten hebben gevolg gegeven aan het be
roep van den Voorzitter om kortheid bij de behandeling van
de gemeente-begrooting; wanneer een voorstel aanleiding
geeft tot lange, onnoodige discussies, zijn zij evenzoo bereid
eventueel aan een beroep om kortheid gevolg te geven.
Natuur lijk vindt de minderheid aanleiding om langer te
spreken; wat de meerderheid wil, is belichaamd in de voor
stellen van het College. Spreker geeft den heer van Weizen
toe: die minderheid zal gewoonlijk aan de zijde van het
proletariaat staan; dit zal ongetwijfeld deze uitwerking
hebben. Juist in het belang van een regelmatige snelle af
doening van zaken is het beter het voorstel niet aan te
nemen. De heer Goslinga stelt het onschuldig voor: het zal
alleen bij de begrooting toepassing "vinden. Maar bij de be
grooting is het niet noodig gebleken. In het artikel staat
verder: in den loop der beraadslaging. Dat is juist het ge
vaarlijke. Als men dus ziet, dat over een zaak de gemoederen
warm loopen, wenscht men, dat de guillotine van de meerder
heid klaar staat om te zeggen: nu moet het uit zijn. Dat
is niet in het belang van het parlementarisme. Er is een crisis
in het parlementarisme, niet omdat er zoo lang gesproken
wordt, maar omdat de daden van het parlement zoo weinig
bevredigend zijn.
De Voorzitter zegt, dat volgens den heer van Eek uit de
woorden ,,in den loop der beraadslaging" blijkt, dat men het
artikel wil gebruiken als guillotine. Neen, die woorden staan
er in omdat pas uit den loop van de beraadslaging kan
blijken of het noodig is; wanneer men ziet, dat er te lang
gepraat wordt en men is het daarover eens, dan behoeft dit
niet altijd te gaan tegen de minderheid in, maar dikwijls
met de meerderheid mee. Zoo kan b.v. tijdens de replieken
bij de begrooting het noodig blijken een dergelijk voorstel
aan den Eaad te doen. De heer van Eek ziet nu eenmaal
spoken, spreker niet. De bedoeling is alleen, zoo noodig, te
voorkomen, dat er te lang gepraat wordtdaarom heeft het
niet veel zin er verder over te praten. Ook spreker geeft er
de voorkeur aan, wanneer het kan geschieden zooals bij de
vorige begrooting, toen spreker overleg heeft gepleegd met
de voorzitters van de fracties. Het is toen grootendeels
gelukt, maar niet voor 100 er zullen toen wel redevoeringen
gehouden zijn, waar misschien nog wel eens 5 minuten af
kon. Het is geenszins de bedoeling het de minderheid on
mogelijk te maken haar argumenten te geven, maar wel om
eenigszins pressie te oefenen op de leden om hetgeen zij te
zeggen hebben in korteren vorm te zeggen.
Bij de toepassing van deze bepaling in andere gemeente
raden of in parlementen wordt aan de leden wel zooveel
spreektijd toegestaan, dat zij daarin kunnen zeggen, wat
huns inziens noodig is.