300 MAA - DAG 9 JULI 1934. Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Vos e.a.) Reijden, Coster, Tobé, van Eecke, Vos, van Es, Wilbrink, de Reede, Eikerbont en Beekenkamp. Tegen stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vallentgoed, van Weizen, Koole, Groeneveld, Yerweij, van Eek, Kuipers, Manders, Lombert, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kooistra en van Stralen. (De heer Bosman was bij deze stemming niet aanwezig). Beraadslaging over art. XV, waarbij tevens aan de orde komt het amendement van den heer Yos, luidende ,,In art. 27 te doen vervallen: „mits schriftelik", en tussen „vergadering" en „wijzigingen" (of „amende menten") in te voegen: „schriftelik" De heer Vos is van meening, dat door de aanneming van zijn amendement de redactie van het artikel verbeterd wordt. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders de door hen voorgestelde redactie beter vinden, omdat daaruit duidelijker blijkt, dat de indiening schriftelijk moet geschieden en niet mondeling kan plaats hebben. De bestaande redactie van het artikel is inderdaad niet mooi, maar een reglement van orde is geen stijlproduct, maar een duidelijkheids product. Het moet duidelijk aangeven, wat niet en wat vel toegestaan is. De heer Vos vraagt zich af, hoe men kan meenen, dat amen dementen ook mondeling' kunnen worden ingediend, als de bepaling zegt, dat men staande de vergadering schriftelijk voorstellen tot wijziging moet indienen. Spreker stelt in zijn amendement eigenlijk alleen voor het woord „schriftelijk" te verplaatsen, ten einde daardoor het woord „mits" kwijt te raken. Daaruit volgt toch niet, dat men een voorstel mon deling mag indienen? De heer Goslinga zegt, dat het mondeling indienen dan niet verboden is en dus volgens den heer Vos, die straks gezegd heeft: „wat niet verboden is, mag", ook is toegestaan. De heer Vos trekt zijn amendement in. Aangezien het amendement van den heer Vos is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Artikel XV wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel XVI, waarbij tevens aan de orde komen: het amendement van den heer Vos, luidende: „In art. 31 (nieuw): het 2e lid te lezen: „Deze sluiting kan" enz., en in het 3e lid „beraadslaagd" te veranderen in „van gedachten gewisseld".", en het amendement van de heeren van Eek en Groeneveld, luidende „Artikel 31 3e lid te doen vervallen." De Voorzitter zegt, dat het College het eerste gedeelte van het amendement van den heer Vos overneemt en derhalve artikel XVI in dier voege wijzigt, dat het tweede lid van artikel 31 zal luiden: „Deze sluiting kan ook door een der leden worden voorgesteld." Het College is het er echter niet mee eens het woord „beraad slaagd" te vervangen door „van gedachten gewisseld"; de laatste uitdrukking heeft een meer huiselijk karakter dan de eerste. De Raad beraadslaagt, men wisselt van gedachten in een commissie. De heer Vos had het alleen voorgesteld, omdat er 4 keer het woord „beraadslaging" in voorkomt; dat vond hij niet mooi. Spreker trekt zijn amendement in. Aangezien het tweede gedeelte van het amendement van den heer Vos is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Manders vraagt, of „Deze sluiting" wel juist is; spreker acht het beter het te laten staan, zooals het oor spronkelijk voorgesteld was. „Deze sluiting" slaat op, „de sluiting, door den Voorzitter voorgesteld," maar de sluiting der beraadslaging kan ook door de leden worden voorgesteld. De Voorzitter zegt, dat de nadruk niet valt op „Deze", maar op „sluiting"; de Voorzitter kan sluiting der beraad slaging voorstellen, de leden ook. Spreker kan het bezwaar Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Voorzitter e.a.) van den heer Manders niet gevoelenhij gelooft niet, dat dit een groot verschil maakt. De heer Manders zegt, dat zoowel de Voorzitter als de Raadsleden kunnen voorstellen sluiting der beraadslaging; die dingen zijn niet hetzelfde; die hebben niet op éénzelfde sluiting betrekking. De Voorzitter zegt, dat het toch dezelfde sluiting is; de Voorzitter kan voorstellen de beraadslaging te sluiten, maar dat kan een lid ook doen. De heer Manders houdt vol, dat dat niet dezelfde sluiting is. Het blijft voor spreker tenslotte echter lood om oud ijzer. De heer van Eek mag constateeren, dat de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen met haar amendementen niet zeer gelukkig is. Burgemeester en Wethouders stellen voor te bepalen, dat over een voorstel tot sluiting van de beraadslaging niet wordt beraadslaagd. Spreker vindt dit een bedenkelijk voorstel. Veel zal afhangen van de argumenten, die worden aangevoerd bij de indiening van zoo'n voorstel en daarover mag men juist niets zeggen. Het is een doodvonnis uitspreken, zonder dat men er iets over zeggen mag. Het behoort tot de machts uitoefeningen, waartegen spreker altijd bezwaar heeft. Wan neer een vergadering wat soepel geleid wordt en alle rechten van de meerderheid en de minderheid worden geëerbiedigd, loopt het in den regel wel los. Indien echter midden in de discussie een voorstel tot sluiting van de beraadslaging wordt gedaan, zonder dat over dit voorstel mag gesproken worden, wekt het ontstemming en verbittering, hetgeen niet in het belang is van een goede afhandeling van zaken. Het forsche optreden, waarbij men niet let op de -vraag, of men ontstem ming en verbittering wekt, is verkeerd en daarom kan spreker zich niet met dit voorstel vereenigen. De heer Vos zegt, dat het voorgestelde artikel de rechten van den Voorzitter wat betreft de sluiting van de beraad slaging beperkt: de Voorzitter mag alleen voorstellen de beraadslaging te sluiten, indien hij oordeelt, dat een onder werp voldoende is toegelicht. Dat voorstel behoeft niet te worden toegelicht, want de geheele Raad kent de reden, waarom het wordt gedaan. De leden van den Raad zijn echter in hun rechten op dit punt niet beperkt. Zij kunnen het voorstel indienen, wanneer de beraadslaging hen verveelt of wanneer zij vreezen, dat de stemming een ander resultaat zal opleveren dan zij wen- schen. Zij kunnen het ook elk oogenblik om allerlei andere redenen doen en daarom is er reden om te bepalen, dat over een voorstel van orde van een of meer leden beraadslaagd kan worden. Het is misschien gewenscht het derde lid aldus te lezen: „Over een voorstel tot sluiting van de beraadslaging, door den Voorzitter gedaan, wordt niet beraadslaagd." De Voorzitter zegt, dat het College het amendement van de heeren van Eek en Groeneveld onaannemelijk acht. Het artikel opent de mogelijkheid, een einde te maken aan een discussie, die overdreven lang wordt gerekt, niet meer tot verheldering van de inzichten der Raadsleden kan strekken en geen nut meer oplevert. Het is daarvoor noodig, dat zoowel door den Voorzitter als door de leden een voorstel tot sluiting van de beraadslaging kan worden ingediend. Het is een dwaas heid over dat voorstel van orde te laten beraadslagen. Wan neer men er van verzekerd kon zijn, dat inderdaad het woord gevoerd werd over de vraag, of het debat moet worden voort gezet, was het nog denkbaar, maar in de practijk blijkt voort durend, dat men zonder dat men daarvoor zeer veel moeite behoeft te doen, toch weer de zakelijke argumenten beweert noodig te hebben voor deze formeele quaestie. Dit maakt het wenschelijk, over een dergelijk voorstel tot sluiting alleen maar stemming toe te laten en geen debat. Het College ont raadt daarom aanneming van het amendement van de heeren van Eek en Groeneveld. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Eek maar zoo bang is, dat de minderheid ontstemd of verbitterd wordt, maar er zich blijkbaar niets van aantrekt of de meerderheid ont stemd of verbitterd wordt. Xu zegt de heer van Eek, dat de meerderheid immers de macht heeft, maar dat is niet waar; wanneer zijn amendement wordt aangenomen, is de meer derheid absoluut overgeleverd aan de minderheid. Spreker herinnert zich, dat op een keer des nachts te kwart over twaalf de heer Huurman voorstelde het debat te sluiten en dat toen 5 sociaal-democraten tegelijk het woord vroegen daarover.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 12