298
MAANDAG
9 JULI 1934.
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Wilbrink e.a.)
aandachtig. Indien de leden staande spreken, zal dit bezwaar
zijn opgeheven. Ben spreker mag verwachten, dat zijn mede
leden naar hem zullen luisteren, maar dit wordt voor hen zeer
moeilijk, wanneer zij het essentieele van het betoog moeten
missen.
Het bezwaar van den heer van Eek, dat men den schijn
op zich laadt van hetgeen men te zeggen heeft als zeer ge
wichtig te beschouwen, indien men gaat staan, is vervallen,
wanneer het staande spreken, behalve in uitzonderingsge
vallen, in het Reglement van Orde is voorgeschreven.
Ook de heer van Bek zal het moeten waardeeren, wanneer
hetgeen hij zegt door den geheelen Raad wordt verstaan en
dat kan alleen, als het staande spreken voorgeschreven wordt.
Dat zij, die in het midden van de zaal zitten, een weinig
schamper lachten om de opmerkingen van den heer Vos, is
zeer goed te begrijpenin het algemeen zullen zij de bezwaren
van het zittende spreken niet in die mate gevoelen als de leden,
die op de buitenste rij hebben plaats genomen.
Den heer van Eecke is het ook tegengevallen, dat in den
Raad der gemeente Leiden een zeer goed omlijnd en gedo
cumenteerd voorstel van een der leden van dien Raad met
een zekere hilariteit wordt behandeld.
Spreker heeft het betoog van den heer Yos met genoegen
gehoord. Toen spreker voor den eersten keer deze illustere
vergadering bijwoonde, heeft hij er zich sterk over verwonderd,
dat de sprekers niet in staande houding tot het College spraken.
Dat gevoel van verbazing heeft spreker altijd behouden.
Spreker erkent de bezwaren, die tegen het zittende spreken
zijn aangevoerd. De leden, die in zijn omgeving zitten, kunnen
de sprekers, die tegenover hen hebben plaats genomen, dik
wijls niet verstaan.
Spreker deelt niet de bezwaren, welke de heeien van Bek
en Manders tegen het amendement hebben aangevoerd, maar
onderschrijft wel de opmerkingen van den heer Wilbrink.
Het College heeft een verhoogde zitplaats, opdat het een
goed overzicht over den Raad zal hebben.
Al heeft iemand ook maar twee zinnen in het belang van
de gemeente te zeggen, dan nog moet ieder Raadslid in de
gelegenheid zijn den spreker te volgen en op het oogenblik
is men dat niet.
De heer Beekenkamp zou het op prijs stellen, indien de
leden van den Raad bereid waren persoonlijk moreelen steun
te verleenen aan de afdeeling Leiden van de Vereeniging tot
bevordering van de Woordkunst (welke vereeniging geen
subsidie van de gemeente ontvangt) door de aanneming van
het amendement van den heer Vos.
De inhoud van het gesprokene zal ongetwijfeld beter tot
zijn recht komen, wanneer de leden in plaats van zittende
voortaan staande zullen spreken.
Door de aanneming van het amendement-Vos zal naar
spreker verwacht de veelpraterij worden tegengegaan en
de wèlsprekendheid worden bevorderd, want de kunst van
welsprekendheid is volgens wijlen Albert Vogelde kunst om
zijn gedachten kort, bondig en doeltreffend te formuleeren.
De heer van Stralen is voorstander van het amendement
van den heer Vos. Spreker behoort tot de weinige Raads
leden, die niet scherp van gehoor zijn. Het valt dezen leden
misschien meer dan den anderen leden op, dat het nood
zakelijk is, het amendement van den heer Vos aan te nemen.
Spreker heeft de heeren van Becke en Beekenkamp, die
hij altijd slecht heeft kunnen verstaan, nu zij staande spraken,
uitstekend kunnen volgen. Hiermede is het bewijs geleverd,
dat het gesprokene beter kan worden verstaan, vooral in
een zaal, die een slechte aconstiek heeft, als de spreker
staat. Alleen reeds om deze reden is spreker voor de aan
neming van het amendement.
De Voorzitter zegt, dat het College aanvankelijk meende,
den Raad de aanneming van het amendement te moeten
ontraden, maar na de proef, die nu door de heeren Vos, van
Becke, van Stralen, Wilbrink en Beekenkamp is genomen
met staande te spreken, bereid is het amendement te steunen.
Benige bezwaren moeten onder de oogen worden gezien.
In de eerste plaats is een uitzondering te maken voor den Voor
zitter van het College. In de vergaderingen, waarin een derge
lijke bepaling voor de leden geldt, is het de gewoonte, dat de
Voorzitter bij het spreken blijft zitten.
In de tweede plaats is het gewenscht een uitzondering te
maken voor de Wethouders, voor wie het niet zoo gemakkelijk
is de stukken en kaarten, die zij vaak bij hun betoog moeten
gebruiken, te raadplegen, wanneer zij in staande houding
spreken.
Spreker vreest, dat men geen voldoende resultaat zal ver-
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Voorzitter e.a.)
krijgen met het oefenen van aandrang op de leden om gebruik
te maken van hun recht, staande te spreken, en acht het
daarom beter de bepaling in het Reglement van Orde op te
nemen, dat in staande houding wordt gesproken, tenzij de
Voorzitter om bijzondere redenen het lid toestaat het in zit
tende houding te doen. Eigenlijk kan het College zich onder
die voorwaarde met het amendement-Vos vereenigen, maar dan
zou het amendement toch in dien zin gewijzigd moeten worden
dat den Wethouders toegestaan wordt zittend te spreken.
De heer Bergers vraagt of dan dispensatie verleend zal
worden, wanneer een Raadslid moeilijk kan staan om een
of andere reden.
De Voorzitter antwoordt bevestigend.
De heer Manders zegt, dat het, om dezelfde reden als voor
de Wethouders, ook voor de Raadsleden gewenscht kan
zijn om zittende te sprekenook dezen moeten in hun stukken
kunnen zien en bladeren; dit is zeer moeilijk wanneer men
staande spreekt. Bovendien kijken de achter hem zittende
Raadsleden dan tegen den rug van den spreker aan. Deze
zaal is niet geschikt om staande te spreken; in andere ver
gaderingen, waar deze verplichting ook bestaat, heeft men
vaak een spreekgestoelte; dan wordt het een ander geval.
Spreker raadt dus het amendement-Vos af.
De heer Vos wijst, naar aanleiding van de opmerking van
den Voorzitter, dat de Wethouders vele papieren bij zich
hebben, die zij moeten inzien, weer op mr. Briët, die vele
papieren voor zich had, maar de Raadsleden rustig liet
wachten totdat hij had gevonden wat hij noodig had. Toch
heeft spreker geen bezwaar een uitzondering te maken voor
de Wethouders, want die zijn hier niet alleen figuurlijk,
maar ook letterlijk in hoogheid gezeten; de Raadsleden
kunnen hen dus beter verstaan dan de andere leden; toch
verzoekt spreker één der Wethouders zijn stem wat uit te
zetten, aangezien deze, vooral bij het begin van zijn rede
voeringen, zoo zacht spreekt, dat spreker hem moeilijk volgen
kan. Indien deze Wethouder in het vervolg aan dit verzoek
zou willen voldoen, wijzigt spreker zijn amendement overeen
komstig de suggestie, die de Voorzitter hem nu aan de hand
doet, zoodat het komt te luiden:
Aan artikel 24 wordt achter „plaats"toegevoegd: „en, be
houdens toestemming van den Voorzitter, in staande houding".
De heer van Eek zegt, dat, als de overzijde spreker slecht
kan verstaan, dit meer voortvloeit uit het feit, dat er onrust
in den Raad heerscht dan dat sprekers stem niet ver genoeg
doordringt. De Raadsleden zijn op het oogenblik vrij zittende
of staande te spreken en ook om, wanneer zij iemand slecht
verstaan, hem te vragen te gaan staan. Spreker acht het
amendement niet bepaald noodig, maar heeft er ook geen
overwegend bezwaar tegen. Spreker is bereid er voor te
stemmen.
Het gewijzigde amendement van den heer Vos luidende:
„Na art. XIII wordt ingevoegd een nieuw artikel XlIIa,
luidende
Aan artikel 24 wordt achter „plaats" toegevoegd: en, be
houdens toestemming van den Voorzitter, in staande houding"
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel XIV, waarbij tevens aan de
orde komt het amendement van de heeren van Eek en Groe-
neveld, luidende:
„Artikel 25 3e lid te doen vervallen."
De Voorzitter zegt, dat men had kunnen volstaan met
tegen het artikel te stemmen. Echter zal wel dezelfde be
doeling hebben voorgezeten als bij het amendement op
artikel XII.
De heer van Eek denkt aan het geval, dat in behandeling
is een reglement of een verordening; wanneer iemand bij
de behandeling daarvan het woord ontnomen wordt, mag
hij over het geheele onderwerp niet meer aan de beraadslaging
deelnemen; dat gaat te ver. Daarom heeft spreker bezwaar
tegen dit voorstel.
De Voorzitter zegt, dat dit artikel alleen slaat op de be
wuste vergadering en dat het niet de bedoeling is, dat het
den persoon, wien het woord ontnomen is, niet meer geoorloofd
zal zijn aan de beraadslaging over dat onderwerp, als de
behandeling in die vergadering niet afloopt, deel te nemen.
Iemand wordt het woord pas ontnomen na herhaalde waar-