MAANDAG 2 JULI 1934. 273 Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Vos e.a.) Nadat de vergadering geopend is, onderwerpt de Voor zitter behalve in het geval van het vorige lid het bij artikel 38 bedoeld verslag, dat sinds de vorige openbare vergadering is verschenen, aan de goedkeuring van den Raad. Art. 16 te doen vervallen. Art. 17 aldus te lezen: De goedgekeurde verslagen worden door den Voorzitter en den Secretaris geteekend en in het daarvoor bestemde boek verzameld. Art. 18 in plaats van „der notulen" te lezen: „van het verslag"." De heer Vos zegt, dat het derde lid van het nieuw voor gestelde artikel een vervolg op het eerste lid is, zoodat spreker het op het eerste gezicht beter dacht de punt tusschen het eerste en het tweede lid door een komma-punt te ver vangen, maar bij nader inzien achtte hij het beter het tweede en derde lid onderling te verwisselen; in het eerste lid wordt dan behandeld de gewone gang van zaken, in het tweede lid de ongewone. Indien dat kan geschieden, kunnen ook de woorden „be halve in het geval van het vorige lid" vervallen. Spreker stelt derhalve thans voor, in de nieuw voor gestelde redactie het tweede lid als derde lid en het derde lid als tweede lid te beschouwen en de woorden „behalve in het geval van het vorige lid" te schrappen. De heer Groeneveld heeft zijn amendementen, strekkende om de geschreven notulen te vervangen door het gedrukte Raadsverslag, als een complex van amendementen ingediend. Burgemeester en Wethouders hebben de vrijmoedigheid gehad ze te splitsen en er zelfs nog een handteekening bij te voegen, die er bij de indiening niet onder stoud. Spreker zal de amendementen echter als een complex behandelen. De bestaande toestand is onbevredigend. Hetgeen thans met de geschreven notulen van de vergaderingen geschiedt, is een zinlooze formaliteit, die een gewichtige zaak, als het officieel vastleggen van de Raadsbesluiten betreft. Spreker kan veilig beweren, dat het overgroote deel van de Raads leden geen voet in de leeskamer zet en dat de Raadsleden, die er wel komen, toch geen kennis nemen van de aldaar neergelegde notulen. De Voorzitter vraagt, of de heer Groeneveld wel weet, wat hij zegt. Nog hedenmorgen heeft spreker in de leeskamer een Raadslid aangetroffen, dat de notulen bestudeerde. De heer Groeneveld wil gaarne aannemen, dat een Raadslid weieens de notulen heeft nagezien en heeft dit zelf ook weieens gedaan. Spreker ontkent echter ten eenenmale, dat de meerderheid van den Raad, die over de notulen moet oor- deelen, kennis neemt van de notulen. Vrijwel niemand weet, of de notulen goed zijn. Hoewel spreker zich hier nooit aangediend heeft als bezuiniger, heeft hij er toch wel bezwaar tegen om gemeentegeld uit te geven voor iets wat in de practijk niets beteekent en er is ook geen enkele waarborg, dat de zaak in orde is. Bovendien is het een zeer tijdroovend werk; hoewel de geschreven notulen geen discussies weergeven, alleen maar den tekst van de besluiten en de gehouden stemmingen, beslaan ze voor een gewone zitting nog altijd tenminste 20 dicht beschreven blad zijden foliopapier; het is dus niet van zoo geringe beteekenis om dit alles uit te schrijven. Bovendien worden deze notulen geschreven op losse vellen; het is zelfs mogelijk die na de goedkeuring nog te vervangen door andere. Spreker heeft ernstig bezwaar om in die sleur voort te gaan en om een van de hoogere ambtenaren vellen papier te laten volschrijven, die nooit door iemand geraadpleegd worden, want wanneer men later iets wil weten, raadpleegt men natuurlijk het gedrukt verslag; daarop is ook een register, op de notulen niet, zoodat in de notulen nooit iets terug te vinden is van eenige jaren geleden. Het raadplegen van het gedrukt verslag is ook veel gemakkelijker, terwijl het gedrukt verslag zakelijk tenminste even betrouwbaar is als de geschreven notulen. Spreker stelt dus voor om deze formaliteit, die nergens voor dient, af te schaffen en een exemplaar van het gedrukte verslag op te leggen als notulen; geen enkele wetsbepaling verzet zich daartegen. Waarom zou men het dus niet doen? Spreker erkent, dat niet altijd liet verslag van de Vorige vergadering klaar is, maar dat is geen bezwaar; de goedkeuring van de notulen wordt ook wel eens uitgesteld. ïn een zeer zeldzaam geval zou het niet klaar zijn van het gedrukte verslag wel eens bezwaar kunnen opleveren, nl. wanneer men spoedeischend het officieel goedgekeurd verslag, omtrent een genomen Raadsbesluit, noodig heeft, terwijl het gedrukte verslag nog niet is verschenen. Spreker herinnert zich echter Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Groeneveld e.a.) niet, dat dit ooit tijdens zijn langdurig Raadslidmaatschap noodig is geweest. Hierin kan dan worden voorzien door een gedeelte van het verslag der stenografen per schrijfmachine te vermenig vuldigen en tijdens de zitting aan de leden rond te deelen, waarna het aan het oordeel van den Raad wordt onderworpen. Daarvoor is echter een wijziging van art. 38 noodig, waarom spreker een amendement daarop heeft voorgesteld. Onder „afdruk" kan men natuurlijk ook verstaan een afschrift, dat met behulp van de schrijfmachine is gemaakt. Men heeft als bezwaar aangevoerd, dat goedkeuring van het gedrukte verslag tevens beteekent goedkeuring van de gehouden discussies, hetgeen Burgemeester en Wethouders met altijd voor hun verantwoording kunnen nemen. Is de bestaande toestand echter beter, waarbij omtrent het verslag der discussie in het geheel niets wordt besloten? Wanneer men thans een beroep op het gedrukte verslag doet, kan het betrokken Raadslid zeggen: het staat er zoo wel, maar ik heb het niet zoo gezegd. Men kan zich aan de verantwoordelijk heid voor hetgeen in het gedrukte verslag staat onttrekken, wat niemand tot dusverre heeft gedaan. Welk bezwaar zou er tegen bestaan kunnen, ook het verslag der discussies in de goedkeuring te begrijpen? Het aanbrengen van correcties door de Raadsleden in de copie van het verslag is niet zoo erg, indien het geen ver- valschingen zijn. Een afdoend middel tegen vervalsching zou zijn het officieel goedkeuren van het gedrukte verslag. Niemand zou er op het oogenblik iets tegen kunnen doen, wanneer een Raadslid poogde de copie te vervalschen. Bij aanneming van sprekers amendement zou vervalsching der copie onmogelijk zijn. Aangezien gebroken wordt met een sleur, die geen beteekenis heeft, voor de gemeente eenige bezuiniging wordt verkregen en overbodig werk van een ambtenaar wordt afgenomen, meent spreker, dat zijn amendement aanbevelenswaardig is. De Voorzitter geeft in overweging bij deze bespreking ook te betrekken het amendement van den heer Groeneveld op artikel 38, omdat nu blijkt, dat volgens de bedoeling van den voorsteller deze twee onverbrekelijk aan elkaar verbonden zijn. Bij het College was een andere meening ontstaan, die blijkbaar op een misverstand berustte. Het amendement van den heer Groeneveld op artikel 38 lii.idt als volgt: „Art. 38 eerste lid, aldus te lezen: Van het verhandelde in elke openbare vergadering wordt onder toezicht van den Secretaris een steno-analytisch ver slag opgemaakt. Een afdruk daarvan doet hij aan de leden toekomen en wordt algemeen verkrijgbaar gesteld." De heer Vos maakt de zaak niet beter; hij had niet onder scheiden twee zaken. Men moet onderscheid maken tusschen een vergadering, die gewoon verloopt, en een vergadering, die eigenlijk geen vergadering wordt. De heer Vos zegt: ver bindt de twee eerste leden, dan kan in het derde lid de tus- schenzin vervallen. Dat,was natuurlijk onjuist; dat maakt de zaak nog moeilijker, want nu kan men tenminste volstaan met dezen tusschenzin „behalve in het geval van het vorige lid", maar bij vereeniging van die twee leden moet men een uitvoeriger omschrijving geven van het onderscheid tusschen de vergadering, die normaal verloopt, en de vergadering, die eigenlijk niet gehouden wordt. Nu stelt de heer Vos voor, het derde en het tweede lid te verwisselen, omdat men dan tenminste dien tusschenzin kan laten vervallen. Maar ook dan blijft liet even hard noodig om te zeggen, dat in het geval van het volgende lid de gang van zaken anders isdie tusschenzin wordt daardoor dus niet overbodig. De heer Vos zegt, dat het onderscheid, dat de Voorzitter maakt tusschen een vergadering, die gehouden wordt, en een, die niet gehouden wordt, juist is. Op een vergadering, die gehouden wordt, slaan het eerste en derde lid; daarom be- hooren die bij elkaar en dan kan het tusschenzinnetje ook wegvallen, want dan wordt gezegd, hoe het zal gaan in de vergadering, die gehouden wordt; voor de niet gehouden vergadering vervalt van zelf alles. De heer Manders zegt, dat het derde lid wel degelijk be trekking heeft, zonder nadere beperking, op de beide eerste leden, want beide vergaderingen worden geopend. Daarom zou spreker het niet verstandig vinden het tweede en het derde lid om te wisselendaaruit volgt vanzelf, dat men liet zinsgedeelte „behalve in het geval van het vorige lid" niet kan missen. De Voorzitter sluit zich aan bij den heer Manders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 11