commissie". De wegafsluitingen zelf zullen derhalve, anders dan thans in de "verordening op het Rijden, in de nieuwe verordening op het verkeer niet meer voorkomen. Op dien grond kan dit voorstel, hetwelk met het systeem van de nieuwe verordening in strijd is, naar ons gevoelen niet worden aangenomen. Het tweede voorstel van den heer Coster luidt: Ondergeteekende heeft de eer de Raad voor te stellen in de verordening op het verkeer op te nemen, dat alle Taxi- auto's die in de Gemeente Leiden een standplaats innemen, moeten voorzien zijn van een goedwerkende Taximeter. Ook dit voorstel is niet ter zake dienend. De quaestie van de taxi-meters is een zaak, welke met de verordening op het verkeer geenerlei verband houdt; zij dient regeling- te vinden bij het verleenen van vergunningen voor het innemen van standplaatsen met taxi-automobielen ingevolge art. 22 lid 1 onder a van de verordening op de Straatpolitie. Ook de aanneming van dit voorstel moeten wij derhalve beslist ontraden. Intusschen zijn wij uit anderen hoofde genoodzaakt in de ontworpen verordening eenige wijzigingen aan te brengen. Bij het hierbij overgelegde Koninklijke Besluit van 24 Maart 1934 (S. 125) is n.l. vastgesteld een ingrijpende wijziging- van het Motor- en Rij wielreglement (M. R. R.); verschillende der daarin vervatte gewijzigde of nieuwe bepalingen maken wijzigingen in de verordening noodig'. Deze wijzigingen zijn hierna aangegeven. Ter toelichting daarvan moge het vol gende dienen. 1. Art. 8 van het M. R. R., tot nog toe regelende het afsluiten van wegen voor motorrijtuigen en rijwielen, is zoo danig gewijzigd, dat onder dit artikel voortaan ook zullen vallen de afsluitingen voor andere vervoermiddelen dan de zooeven genoemde, alsmede voor rij- en trekdieren en vee. Deze afsluitingen vinden regeling' in art. 5 der verordening. In verband met een en ander zuilen de artt. 4 en 5 der ver ordening moeten worden samengevat in één artikel (zie de hierna vermelde wijzigingen onder I en II). 2. In het M. R. R. is een nieuw art. 10 bis opgenomen, regelende de tijdelijke afsluiting van wegen in verband met de uitvoering van werken of met dreigend gevaar. Art. 7 der verordening, hetwelk dit onderwerp betreft, dient met het oog daarop te worden gewijzigd en ware als art. 5 onmiddellijk na art. 4 op te nemen (zie de wijzigingen onder III). 3. Xieuw ingevoegd zijn in het M. R. R. voorts een tweetal bepalingen (artt. 11 ter en 11 quater), waarin de mogelijkheid geopend wordt voor een weg Vast te stellen de bepaling, dat daarop met een motorrijtuig een ander motorrijtuig niet mag worden ingehaald, en de bepaling, dat het verkeer uit een bepaalde richting den voorrang zal hebben boven het verkeer uit de tegengestelde richting. Het is wenschelijk de bevoegdheid hiertoe aan Burgemeester en Wethouders te geven op denzelfden voet als ten aanzien van de wegaf- sluitingen geschiedt, hetgeen in de nieuw voorgestelde artt. 6 en 7 der verordening wordt beoogd (zie de wijzigingen onder IV en Y). Ten einde vernummering van de artikelen te voorkomen, zijn de bepalingen van de artt. 6, 8 lid 2 en 11 der verordening, welke alle betreffen het inwinnen van advies van de zgn. Yerkeerscommissie, bijeengevoegd in één artikel, n.l. art. 11 (zie de wijzigingen onder II, VÏ en VII). 4. In een nieuw art. 11 bis van het M. R. R. is verder opgenomen een regeling van het parkeeren en wat daar mede samenhangt. Volgens dit artikel zal voortaan voor een weg kunnen worden vastgesteld een stopverbod, d. w. z. een absoluut verbod om een vervoermiddel tot stilstand te brengen, een stationneerverbod, d. w. z. een verbod om een vervoermiddel in stilstand te hebben, behoudens voor het onmiddellijk uit- of instappen van personen, een parkeer verbod, d. w. z. een dergelijk verbod, behoudens het onmiddel lijk uit- of instappen van personen of het onmiddellijk laden of lossen, en een verbod te lang parkeeren, d. w. z. een verbod om een vervoermiddel in stilstand te hebben langer dan gedurende een bepaalden tijd. Deze regeling, die in de ver ordening ware over te nemen in een nieuw art. 32 (zie de wijzigingen onder XI), treedt in de plaats van die, welke wij hadden getroffen in art. 31, lid 1, onder c en d. Uiteraard dient art. 31 dientengevolge verandering te ondergaan, gepaard gaande met een kleine wijziging van art. 36 (zie de wijzigingen onder IX en XIV). Het vroegere art. 32 hebben wij doen overgaan in een nieuw lid 2 van art. 30 en een nieuw lid 4 van art. 31, zulks wederom ten einde vernummering van de verordening te vermijden (zie de wijzigingen onder VIII, IX en X). Ten slotte zij in dit verband er op gewezen, dat de woorden keuze van art. 11 bis van het M. R. R. en die van afdeeling V der verordening niet met elkaar in overeenstemming zijn. Eerstgenoemde regeling spreekt van een vervoermiddel „in stilstand hebben", de verordening van met een vervoer middel „blijven staan" en een vervoermiddel „plaatsen of laten staan". Wij achten het wenschelijk, dat er in dezen eenheid van terminologie is, weshalve wij in de daarvoor in aanmerking komende bepalingen der ver ordening (t. w. de artt. 30, 31, 33, 34, 38, 39, 40 en 41) de uitdrukking „in stilstand hebben" hebben overgenomen (zie de wijzingen onder VIII, IX, XII, XIII, XV, XVI, XVII en XVIII). 5. Art. 59 der verordening, regelende het achteruitrijden met voertuigen en motorrijtuigen, zal geheel kunnen ver vallen, nu. een nieuw art. 27 bis betreffende deze materie in het M. R. R. is opgenomen. De bepaling van art. 58, lid 3, der verordening ware in verband hiermede als af zonderlijk artikel, genummerd 59, op te nemen (zie de wijzigingen onder XIX en XX). 6. De wijzigingen onder XXI, XXII, XXIII en XXIV zullen geen nadere toelichting behoeven. Ten slotte mogen wij er op wijzen, dat de verordening thans uiteraard niet eerder dan het gewijzigde M. R. R. in werking zal kunnen treden. Op grond van het bovenstaande brengen wij derhalve de volgende wijzigingen in de ontwerp-verordening op het verkeer te land (i tot en met XXIII) en in de ontwerp verordening, regelende de samenstelling enz. van de Verkeers- commissie (XXIV). I. Art. 4 wordt gelezen als volgt: Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, blijkens open bare, kennisgeving, wegen, als bedoeld in artikel 8, lid 3, onder c van het Motor- en Rijwielreglement, in het belang van de vrijheid en veiligheid van het verkeer daarover, geheel of gedeeltelijk gesloten te verklaren voor het verkeer in één of in beide richtingen met een of meer der in artikel 8, lid 1, onder a tot en met h van het motor- en rijwiel reglement genoemde categoriën. Besluiten tot geslotenverklaring, genomen krachtens het vorige lid, kunnen door Burgemeester en Wethouders, blijkens openbare kennisgeving, worden gewijzigd of opge heven. II. Artt. 5 en 6 vervallen. III. Art. 7 wordt art. 5 en wordt gelezen als volgt: Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd over te gaan tot tijdelijke sluiting, als bedoeld in artikel 10 bis van het Motor- en Rijwielreglement, van wegen of weggedeelten voor het verkeer in één of in beide richtingen met motorrijtuigen, rijwielen, voertuigen, rij- en trekdieren en vee, dan wel met een of meer dezer categorieën. IV. Ingevoegd wordt een nieuw art. 6, luidende: Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ten aanzien van wegen of gedeelten van wegen, in het belang van de vrijheid en de veiligheid van het verkeer daarover, gelet op de breedte van den weg en de verkeersdrukte, die daar in het algemeen heerscht, blijkens openbare kennisgeving, vast te stellen, te wijzigen en op te heffen de bepaling, dat met een motor rijtuig een ander motorrijtuig, dat zich in dezelfde richting voortbeweegt, niet ingehaald mag worden. V. Ingevoegd wordt een nieuw art. 7, luidende: Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ten aanzien van wegen of gedeelten van wegen, in het belang van de vrijheid en de veiligheid van het verkeer daarover, gelet op de breedte van den weg, blijkens openbare kennisgeving, vast te stellen, te wijzigen en op te heffen de bepaling, dat het verkeer uit één richting den voorrang zal hebben boven het verkeer uit de tegengestelde richting. VI. Art. 8, lid 2, vervalt. VII. Art. 11 wordt gelezen als volgt: Burgemeester en Wethouders nemen spoedeischende gevallen uitgezonderd geen besluit krachtens een der artikelen 4, 6, 7, 8, 9 en 10 dan nadat zij het gevoelen hebben ingewonnen van een commissie, waarvan de samenstelling, werkkring en werkwijze bij afzonderlijke verordening worden geregeld. VIII. Art. 30 wordt gelezen als volgt: Het is, tenzij uit verkeersnoodzaak, verboden op den openbaren weg een voertuig, een motorrijtuig of een rijwiel in stilstand te hebben aldus, dat de vrijheid of de veiligheid van het verkeer wordt belemmerd of in gevaar gebracht. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toe passing ten aanzien van kruiwagens en rij- en trekdieren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 9