62 perceel Vischmarkt no. 19 staat b.v. reeds leeg en zou dus gevoeglijk tkans reeds kunnen worden afgebroken. Tri de bedoelde algemeene machtiging ware daarom ook het Stadhuisplan op te nemen. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging ons College te machtigen, indien en naar mate zulks o. i. ge- wenscht voorkomt, de perceelen, begrepen in het saneerings- plan BouwelouwensteegParadijssteeg en die, begrepen in het Stadhuisplan, voorzoover de perceelen eigendom van de gemeente zijn of nadat zij eigendom van de gemeente geworden zijn, te doen sloopen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 100. Leiden, 4 Mei 1934. In afwachting van nader in te dienen voorstellen werd door Uwe Vergadering, overeenkomstig door ons in de Me morie van Antwoord op het Sectieverslag betreffende de begrooting voor 1934 gedaan voorstel, o.m. besloten wegens bezuiniging op het onderwijs uit te trekken een bedrag van ƒ30.000.te verkrijgen door: 1°. inkrimping van het instituut van de boventallige leerkrachten 2°. afschaffing van het vakonderwijs in de nuttige hand werken voor meisjes; 3°. vermindering van de belooning van de onderwijzers bij het vervolgonderwijs; 4°. vermindering van het subsidie voor de bijzondere bewaarscholen 5°. verlaging van de toelage van den Secretaris van de Plaatselijke Schoolcommissie; 6°. reorganisatie van het onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen. Inmiddels zijn de noodige voorbereidingen getroffen en zijn verschillende instanties gehoord, zoodat wij thans in staat zijn de verschillende voorstellen bij U aanhangig te maken. Ter toelichting daarvan merken wij het volgende op. Ad 1°. Inkrimping van het instituut van boventallige leer krachten bij het lager onderwijs. Uit de ter visie liggende stukken zal U blijken, dat het aanvankelijk in onze bedoeling lag het getal boventallige leerkrachten bij het o. 1. onderwijs te beperken tot ten hoogste één leerkracht voor elke school. Aangezien deze maatregel echter slechts een geringe besparing zou opleveren, hebben wij overwogen, of niet op andere wijze een meer effectieve bezuiniging kan worden verkregen. Dat nu is mogelijk ge worden door de bij de wet van 29 December 1933, S. 779, in artikel 191 der Lager-Onderwijswet 1920 gebrachte ver andering. Gelijk U bekend is mogen krachtens dat artikel nog steeds kweekelingen tot de lagere scholen worden toe gelaten. Door de evenbedoelde wetswijziging is het 2e lid van art. 191 aldus gewijzigd, dat voor de kweekelingen, die in het bezit van de bevoegdheid als onderwijzer (es) zijn, het voorschrift van art. 8, le lid, onder b, van de wet van 1878 buiten toepassing blijft. Dit voorschrift hield in, dat de kwee kelingen ,,tot geene werkzaamheden in de school gebezigd „worden dan de zoodanige, welke zij onder het toezicht en „de leiding van een in hetzelfde schoolvertrek aanwezigen „bevoegde verrichten". Door deze wetswijziging is aan een reeds in verschillende gemeenten bestaanden toestand, dat kweekelingen met akte practisch geheel zelfstandig met het geven van onderwijs waren belast, wettelijke sanctie ver leend. De wet biedt derhalve de gelegenheid alle boventallige leerkrachten te vervangen door kweekelingen met akte. Werd daartoe overgegaan en werd aan de kweekelingen gelijk de Commissie voor het Onderwijs in overweging geeft eene toelage gegeven van 600.per jaar, met twee eenjaarlijksche verhoogingen van 50.vermeerderd met 100.™per jaar voor het bezit van de hoofdakte, dan zou eene besparing worden verkregen van 25.000. per jaar. Verder zou alsdan de vergoeding ten behoeve van de salarieering van boventallige leerkrachten bij het bijzonder onderwijs ad 70.000.geheel vervallen. Tegenover deze 70.000.zou dan echter staan een toeneming van de exploitatie-vergoeding voor het bijzonder onderwijs (de toe lagen aan de kweekelingen bij het openbaar onderwijs toch zouden voor de berekening van die vergoeding moeten worden medegeteld) van ƒ26.000.zoodat de totale besparing derhalve zou bedragen ƒ25.000.1-70.000. 26.000.69.000.per jaar. In het belang van het onderwijs en van de in dienst van de gemeente zijnde onderwijzers(essen), meenen wij niet onmiddellijk zoover te moeten gaan. Wel achten wij het in de tegenwoordige omstandigheden geoorloofd in die richting werkzaam te zijn door voortaan in de bij het openbaar lager onderwijs openkomende plaatsen niet meer op de gewone wijze te voorzien, doch die plaatsen te doen bezetten door kweekelingen met akte en zulks zoolang nog boventallige leerkrachten in dienst zijn. Verder zouden wij eervol ontslag wegens opheffing van hunne betrekking wenschen te zien verleend aan de onderwijzers(essen), die 60 jaar of ouder zijn. In dit verband merken wij nog op, dat de gemeentebesturen niet verplicht zijn tot herplaatsing van wachtgelders van 60 jaar of ouder, dat die wachtgelders een benoeming niet behoeven te aanvaarden en dat alle 60 jarige onder wijzeressen) met hunne op wachtgeldstelling accoord gaan. Naar ons gevoelen kan hierbij van aantasting van de belangen van het onderwijs geen sprake zijn, aangezien men, gezien het groot aantal jonge menschen in het bezit van de lagere akte, dat thans zonder betrekking is, er gemakkelijk in zal slagen alleszins geschikte kweekelingen/onderwijzers aan te stellen. Voor een aantal Leidsche jongelui, die er thans niet in slagen een betrekking te verkrijgen, schept deze maatregel de gelegenheid nuttig werk te verrichten, ervaring op te doen en, zij het een bescheiden, belooning te ontvangen. De aldus te verkrijgen besparing (bij de berekening waarvan wij uitgaan Van de boven aangegeven, o. i. aanvaardbare, belooning van de kweekelingen) ramen wij voor het oogen- blik op 10.000.Wel is waar zal alsdan de exploitatie vergoeding ten behoeve van het bijzonder onderwijs stijgen, doch wij vertrouwen, dat het door de gemeente te geven voorbeeld (vervanging van boventallige onderwijzers(essen) door kweekelingen met akte) door de schoolbesturen zal worden gevolgd en dat de daardoor te verkrijgen bezuiniging ten minste zal opwegen tegen de hoogere exploitatie-ver goeding. Met het oog op de daaraan verbonden hoogere kosten, welke op den duur 5000.per jaar zouden bedragen, moeten wij bezwaar maken tegen het advies van den Inspec teur van het lager onderwijs, die de belooning van de kweeke lingen op 800.per jaar zou wenschen te zien bepaald, als ook tegen het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie, die in overweging geeft die belooning vast te stellen op 600.met twee eenjaarlijksche verhoogingen van 100. en, voor de hoofdakte bezitters, na driejarige werkzaamheid als kweekeling, nog een extra-verhooging van 100. Het spreekt wel vanzelf, dat ook andere maatregelen, dan de bovenbedoelde, belangrijke besparing zouden kunnen geven. Die maatregelen zouden echter moeten bestaan in het op heffen van scholen, opheffing of combineering van klassen, een en ander gepaard gaande met ontslag van leerkrachten. Voor het onderwijs achten wij zulks niet gewenscht, terwijl daarbij voor de jonge menschen niets zou worden gedaan. Met vertrouwen bevelen wij dan ook de door ons hierboven aangegeven maatregelen, welke geleidelijk een besparing zullen opleveren van 69.000.per jaar, aan. Wij zouden deze maatregelen ten spoedigste wenschen te doen ingaan, met dien verstande evenwel, dat het aan de leerkrachten van 60 jaar, of ouder, te verleenen ontslag o. i. zou kunnen ingaan op 1 September a.s. Ad. 2°. Afschaffing van het vakonderwijs in de nuttige hand werken voor meisjes. Vakonderwijs in nuttige handwerken voor meisjes wordt nog gegeven aan de Leerschool gedurende 8 uren per week en aan de Centrale school voor het 7e en 8e leerjaar gedurende 18 uren per week. In tegenstelling met het gevoelen van den Inspecteur van het lager onderwijs en van de Plaatselijke Schoolcommissie, achten wij het met de Commissie voor het Onderwijs volkomen verantwoord tot afschaffing van dit vakonderwijs over te gaan. Naar ons gevoelen wordt door de adviseurs te weinig aandacht geschonken aan het feit, dat de gewone onderwijzeressen voor dit vak geheel dezelfde bevoegdheid hebben als de vakonderwijzeressen. Bovendien moet men de paedagogische en didactische bekwaamheden van de gewone onderwijzeressen toch. hooger stellen, dan die van de vakonderwijzeressen, die geen speciale onderwijzers opleiding hebben genoten, doch enkel in het bezit zijn van de akte voor de nuttige handwerken. En al zou het juist zijn, dat de gewone onderwijzeressen, die zich niet zooals de vakonderwijzeressen uitsluitend op dat eene vak hebben ingesteld, aanvankelijk iets mindere resultaten zouden be reiken dan de vakonderwijzeressen, zoo mag toch met gerust heid worden aangenomen, dat over korten tijd het verschil in geschiktheid voor dat vak tusschen de gewone onder wijzeressen en de vakonderwijzeressen geheel zal zijn ver dwenen. Ook vergete men niet, dat het hier slechts twee scholen betreft en dat ongetwijfeld aan verschillende scholen onderwijzeressen zijn, die zich de noodige bekwaamheid in dat vak eigen hebben gemaakt, zoodat zoo noodig andere onderwijzeressen naar die twee scholen kunnen worden over geplaatst. De door afschaffing van dit vakonderwijs te verkrijgen besparing ramen wij met inbegrip van de lagere uitkeering

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6