VRIJDAG 26 JANUARI 1934.
93
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
spreker bet van bem aannemenmaar eigenlijk ligt dat er in.
Ook daartegen moet spreker weer opkomen. Het spreekt van
zelf, dat als bet vervoer in bet algemeen wordt uitbesteed,
men dan voor allerlei kleine dingen, b.v. voor een zware
ijzeren kolk, die practisch niet te berekenen zijn, zijn eigen
auto gebruikt, als men dien ter beschikking heeft. Vele aan
nemers dragen het vervoer aan een expediteur over, maar
laten bun eigen auto allerlei kleinigheden doen; daarvoor
kunnen zij hem goed gebruiken. Dit is bij de gemeente ook
zoo; daarvoor is zoo'n auto zeer geschikt. Volgens den heer
Schiiller zou het uitgesloten zijn, dat die vervoerder slechte
vrachtjes krijgt, maar spreker heeft zelf gezien, dat de aan
nemer op 3 plaatsen IJ M3. grond moest ophalen en dat
voor de ƒ1.05, die hij verdiende een chauffeur ruim IJ uur
bezig was. Spreker zou het een zoo minderwaardig standpunt
achten, wanneer nu uitsluitend zulk werk opgezocht mocht
worden voor den particulieren vervoerder, dat zelfs ook de
heer Schüller dit tegenover een kapitalist niet voor zijn
rekening zou kunnen en willen nemen, maar zeker niet voor
de aannemers van dit vervoer, die toch ook als broodvechters
bekend staan. Spreker zou dit een minderwaardige handel
wijze van de gemeente vinden. Het spreekt evenwel vanzelf
dat, als de gemeente opgeeft de te vervoeren materialen en
daarbij ook wel bepaalde quanta noemt in het algemeen,
men dan zoo'n vervoerder niet alleen allerlei restantjes kan
laten vervoeren, maar dat men dan ook zorgt, dat hij eenige
M3. te vervoeren krijgt. Het is allerminst geraden, vooral
in dezen tijd, voor gemeenterekening nog een auto aan te
schaffen; het zou een groote schade voor de gemeente zijn,
juist op dit oogenblik, en vooral op dit speciale terrein
wanneer men zou moeten overgaan tot gemeentelijk beheer
en exploitatie; dan zou men veel beter eenige bezuiniging
cadeau kunnen geven en dit bedrijf voor particulieren open
laten.
De heer Bosman zegt, dat de Wethouder van Financiën
zich van het door hem gesprokene met een Jantje van Leiden
heeft afgemaakt, maar dat hij tot zijn genoegen uit enkele
uitlatingen van den Wethouder heeft bemerkt, dat deze zijn
bedoeling toch wel heeft begrepen. Dat is voor spreker vol
doende, maar toch wil hij op één ding nog terugkomen.
De Wethouder antwoordde spreker wel te gevoelen, dat men
naar een lager niveau terug moet, maar hij voegde er aan
toe, dat hij, als hij van de eene verdieping naar een lagere
moet, hij dat kalm aan doet, dus heel geleidelijk, trap voor
trap. Spreker vindt dat in het algemeen zeer verstandig,
maar z. i. zal de Wethouder thans toch een beetje spoed
moeten maken, want hij woont in een gebouw, waarvan het
dak begint te branden, en hij weet ook wel, dat velen, die
op de hoogste verdieping woonden en ook gedacht hadden
langs de trap kalm naar beneden te kunnen gaan, plotseling
tot de ontdekking kwamen, dat ook de trap al brandde,
zoodat zij in allerijl met de lift moesten gaan en regelrecht
in den kelder terecht kwamen. Wil de Wethouder nog langs
de trap naar beneden gaan, dan zal hij moeten zorgen de
trap voldoende snel af te dalen, dus voordat deze in brand
staat, omdat hij anders wel eens sneller kon moeten gaan
dan hij aanvankelijk had gedacht.
De heer van Stralen heeft gezegd, dat spreker zelfs wilde
bezuinigen op zieke arbeiders; hij zei dat met een zekere
ontroering in zijn stem. Het was hoogst aandoenlijk; aan
leiding tot deze ontboezeming was, dat spreker heeft gewezen
op het hooge percentage zieken, dat bij de overheidsbedrijven
voorkomt. Het ziekte-percentage blijft in de particuliere
bedrijven, waar men de voorschriften der ziektewet naleeft,
beneden de 2 terwijl het in overheidsdienst zelfs tot
8 stijgt, wat wijst op een zeker gevaar voor corruptie.
Men zou denken, dat de leden van de sociaal-democratische
fractie, die zich zoo graag uitgeven voor sociaal voelende
menschen, van wie men dus mocht verwachten, dat zij zeer
sterk gekant waren tegen iederen zweem van corruptie,
spreker zouden bijvallen; maar nu ziet men weer, hoe ont
zettend reactionnair de sociaal-democraten zijn, als het fouten
van arbeiders betreft of van het personeel in overheidsdienst
dan stellen zij vragen als de heer van Stralen, waarvan zij
zelf best begrijpen, dat het nonsens is. Spreker komt daar
gewoonlijk niet op terug, want vanuit dien hoek is hij dat
wel gewoon, maar in deze vraag van den heer van Stralen
zit iets geniepigs en daarom meende hij er nog even over
te moeten spreken.
De heer Yerweij heeft spreker aangevallen, omdat hij had
gewezen op sommige hooge loonen in overheidsdienst, ver
geleken bij het particuliere bedrijf. De heer Verweij begon
zijn aanval met te wijzen op de toestand van vóór 1914,
toen, zooals hij zei, de helft van het Nederlandsche volk
bedeeld werd, dit is, zei hij verder, het ideaal van den heer
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Bosman.)
Bosman. De heer Yerweij slaat de plank wel heel erg mis
als hij denkt, dat vóór 1914 de helft van het Nederlandsche
volk bedeeld werd. Neen, als er sprake is van bedeelen van
het Nederlandsche volk, dan moet men juist zijn in dezen
tijd; vóór 1914 was er zeer weinig sprake van bedeeling:
toen was er volop werk; werkloosheid bestond om zoo te
zeggen niet. Maar afgezien van deze foutieve mededeeling,
blijft het toch wel een zeer vreemde veronderstelling van
den heer Verweij, dat sprekers ideaal zou zijn, dat het grootste
deel van het Nederlandsche volk bedeeld werd. Spreker
maakt bezwaar tegen te hooge loonen in Overheidsdienst,
omdat hij de wenschelijkheid daarvan niet inziet en het is
spreker door de voorstanders van die loonen, nog nooit
duidelijk gemaakt waarom juist het personeel in overheids
dienst zooveel hooger loon moet hebben dan dat in het
particuliere bedrijf. Ook in de kringen van de S.D.A.P. gaan
bij enkele der leidende figuren stemmen op tegen die hooge
loonen; de heer Yerweij is echter zoover nog niet. Lage
loonen in het vrije bedrijf is allerminst sprekers ideaal; hij
acht liet integendeel een landsbelang dat de werkman een
zoo hoog mogelijk loon verdient, omdat een welvarende
werkmansstand mede zal bijdragen tot de algemeene welvaart
van een landeen welvarende werkmansstand is echter alleen
mogelijk in een land, dat zelf welvarend is. Daarom moet
allereerst er tegen gewaakt worden, dat men het land niet
uitput door te hooge loonen in overheidsdienst en andere
lasten, ook die in den vorm van te sterke overheidsbemoeiing,
en overdreven belastingen; want daardoor zal men juist van
een welvarend land een uitgeput land maken, waar ook de
werkman geen toekomst meer heeft. De loonen, zei spreker,
moeten zoo hoog mogelijk zijn, maar niet te hoog, want de
arbeider moet zijn loon ook kunnen verdienen; in industrie,
scheepvaart, landbouw, aannemersbedrijf, enz. ziet men
tegenwoordig juist, dat er niet verdiend wordt, dat de meeste
bedrijven integendeel verliezen lijden en dat men al heel
blij is als men niet verliest. De productiekosten zijn te hoog
en tot die algemeene kosten behooren ook de arbeidsloonen.
Als een bedrijf niet verdient, wil dit zeggen dat de arbeiders
het loon dat zij ontvangen, niet verdienen; de arbeider ver
dient zijn loon eerst, zoodra het bedrijf winst maakt. Het
bedrijf moet het loon verdienen van allen, die daarin werk
zaam zijn; alles moet uit het bedrijf komen. Het loon moet
dus nooit zoo hoog zijn, dat het niet meer verdiend kan
worden; als een bedrijf bloeit, kan het hooge loonen uitbetalen;
in het tegenovergestelde geval kan het die hooge loonen niet
betalen. Het loon is in het productieproces een factor, die
niet kan verstarren, doch met de omstandigheden op en neer
moet kunnen gaan.
Thans iets over het voorstel-van Weizen tot invoering van
een zakelijke bedrijfsbelasting (no. 32), een voorstel dat door
de sociaal-democraten nota bene wordt gesteund. Terwijl over
het algemeen de toestand zoo is, dat het loon van den werk
man in de bedrijven niet eens verdiend wordt, omdat de
bedrijven geen winst opleveren, komt de heer van Weizen
met een voorstel om die bedrijven nog zwaarder te belasten.
Het spreekt van zelf, dat op den duur een bedrijf om te
kunnen bestaan winst moet maken en dat de economische
wet tot loonsverlaging dwingt, totdat die winst wordt ver
kregen. Als de heer van Weizen dus voorstelt een zakelijke
bedrijfsbelasting in te voeren, dan wil dat zeggen, dat hij
bezig is te trachten de loonen nog meer naar beneden te
werken, want tenslotte zullen de loonen zoo ver omlaag
moeten tot alle bedrijfsonkosten uit het bedrijf kunnen
worden betaald.
De heer Schüller, die heeft voorgesteld het vervoer van
het materiaal van Gemeentewerken in eigen beheer te doen
uitvoeren (no. 1), heeft daarvoor een lang pleidooi gehouden,
waarop door den heer Wilbrink zoo uitvoerig is geantwoord,
dat spreker aan diens betoog weinig meer heeft toe te voegen.
De kwestie van het vervoer is bij alle groote bedrijven een
belangrijk vraagstuk en persoonlijk heeft spreker aan de
bestudeering ervan vele uren besteed. Het gold wel niet het
vervoer van steen, maar van materiaal, dat zich gemakkelijker
leent voor vervoer en spreker is, evenals de Wethouder en
de heer Wilbrink, tot de conclusie gekomen, dat men zoo
weinig mogelijk zelf dat werk moet verrichten, en dat men
het beter op kan dragen aan een groot expeditie-kantoor.
Spreker acht er zich van ontslagen iets te zeggen over
hetgeen de heer Schüller heeft geschreven, omdat hij in het
algemeen instemt met hetgeen de heer Wilbrink er over heeft
gezegd. Deze heeft het uitvoerig behandeld; maar hij wil wel
verklaren, dat hij waardeering heeft voor de moeite, welke
de heer Schüller heeft gedaan om zijn gedachten op schrift
te stellen, daarom wensclit hij zich aan te sluiten bij den
lof, door den Wethouder aan den heer Schüller gebracht,
maar dit neemt niet weg, dat spreker zijn geest ziet dwalen