VRIJDAG 26 JANUARI 1934.
105
Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen.
(Kooistra.)
om niet te voorzien in de vacaturedr. Muijzert af te willen
stemmen. Daarin is de heer Goslinga onjuist; spreker heeft
zich niet tegen dat voorstel verklaard, maar alleen gezegd,
dat dit weer moest komen van de armsten der armen en dat
hij wenschte, dat dit niet verder zou gaan; daarvan geeft de
heer Goslinga dus een verkeerde voorstelling.
Den aftrek voor vrij wonen enz. acht spreker ook te hoog.
In de Commissie heeft de Wethouder gezegd, dat de salarissen
van het verplegend personeel aan den top staan van die hij
alle andere dergelijke inrichtingenspreker heeft dat eenigszins
bestreden en daarop is de Wethouder niet ingegaan.
Nu zegt de Wethouder: de heer Kooistra is verkeerd; dit
is geen vacantietoeslag, maar spreker heeft in zijn voorstel
gezet hetzelfde als in de Memorie van Antwoord van het
College staat, nl. dat door vermindering van de vacantie-
gelden met 1840.de winst kan worden verhoogd. Als
dit dus verkeerd zou zijn, is niet spreker daarvan de ontwerper,
maar het College. Het Rijkspersoneel krijgt bij afwezigheid
ƒ1.35 vergoed overdag, voor eiken dag en nacht ƒ1.65 en
hier zal het nu worden 1.20. Het verplegend personeel
heeft er dus recht op de tegenwoordige vergoeding te blijven
ontvangen; in elk geval moet het Georganiseerd Overleg
hierover gehoord worden.
Volgens den heer Splinter zou in Leiden geen gebrek
bestaan aan woningen van lage huurwaarde, nu aan den
Lammerschansweg een woning van 5.beschikbaar is en
in de stad nog wel woningen van 2.50 huur te vinden zijn.
Spreker is eigenlijk bevreesd om aan een Wethouder, die
dergelijke gronden aanvoert, een gewichtige zaak als de zorg
voor de Volkshuisvesting toe te vertrouwen.
Volgens den Wethouder moet door de werking van vraag
en aanbod de huur der woningen worden verlaagd, waarbij
de medewerking van het particulier initiatief noodig is en
kunnen de bouwers goedkooper bouwen dan de woning
bouw vereenigingen
Op het oogenblik bestaat een hetze tegen de woningbouw-
vereenigingen. De georganiseerde bouwers hebben 30 October
1933 een Open Brief gezonden aan den Minister, waarin zij
trachten de woningbouwvereenigingen in discrediet te brengen.
Naar aanleiding van dezen Open Brief en de over deze materie
gevoerde besprekingen is een boekje verschenen „Volks
huisvestingskroniek" (overdruk uit Het Gemeentebestuur
van 1933), waarin wordt gezegd, dat de bouwers, nu zij geen
gelegenheid meer hebben om aan den bouw van villa's iets
te verdienen, zich zijn gaan toeleggen op den bouw van midden
standswoningen, waaraan indertijd wel iets te verdienen is
geweest. Nu er van de laatste soort woningen zooveel zijn
gebouwd, dat de bouwers ook daaraan niet veel meer kunnen
verdienen, hebben dezen zich geworpen op den bouw van
arbeiderswoningen, maar aangezien het voor hen zeer moeilijk
is woningen van een lage, althans zoo laag mogelijke huur
waarde te bouwen, hebben zij de Regeering verzocht in dien
zin haar medewerking te verleenen, dat de arbeiderswoningen
voortaan niet meer zullen gebouwd worden door de woning
bouwvereenigingen, maar door particulieren. In dat geschrift
leest spreker o.a.
„Ook vergeet het particuliere bouwbedrijf zoo graag de
vele millioenen, uitgekeerd aan premie, die de bedoeling
hadden om goedkooper bouw te bewerkstelligen en dus ten
goede te doen komen aan koopers of huurders der woningen,
maar die als extra winst aan de bouwondernemers in de
meeste gevallen toevloeiden, en dus grootendeels onnut zijn
uitgekeerd.
Niets is echter meer onjuist dan de aantijging: „geen
betere woning voor gelijken kostprijs, noch een gelijke woning-
voor lageren kostprijs", terwijl toch juist een woningwet
woning als regel beter en goedkooper is bij gelijke grootte.
Het volgende kan ik met cijfers aantoonen, die ik in de jongste
Instituutsvergadering op 25 November j.l. naar voren bracht.
In Leiden konien binnenkort in uitvoering 2 woningwet
complexen van 20 en 60 woningen. De huren zullen moeten
bedragen, bij een rentevoet van 5 een grondprijs van
9 gulden per M2. en op grond van den uitslag der besteding
5.20 per week. Het zijn normale woningen, met slaap
gelegenheid voor ouders en kinderen van beiderlei kunne in
voldoende mate; gedeeltelijk zijn zij nog ruimer. Particuliere
arbeiderswoningen van denzelfden inhoud van een slechter
type, pas gebouwd en in aanbouw, op particulieren grond
van 8.per M2. moeten tenminste 6.50 per week op
brengen."
Hierin wordt dus aangetoond, dat door particulieren zeker
niet gebouwd kan worden zooals door de woningbouw
vereenigingen. In diezelfde vergadering is ook vermeld, dat
in Amsterdam op Landlust huizen gebouwd zijn en hoewel een
minimum-woning werd gebouwd, tegen lage loonen en met een
lagen erfpachtscanon, was van lage huren bij den particu-
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Kooistra e.a.)
lieren bonw geen sprake. Bij de indiening der plannen werd
als huur opgegeven ƒ6.98ƒ7.40; toen de woningen gereed
waren, moest betaald worden een huur van 7.208.40.
Daartegenover werd door een vereeniging ook op datzelfde
stuk grond en dezelfde voorwaarden gebouwd; volgens de
begrooting zouden die woningen ƒ6.62 huur moeten doen;
later bleek dat de huur kon gesteld worden op 6.54. De
vereenigingsbouw was dus weer goedkooper. Ook kan de
bouw van arbeiderswoningen niet aan bouwvereenigingen
worden toevertrouwd, omdat er zoo weinig woningen van
een lage huur aanwezig zijn. Spreker zal een paar cijfers
noemen van Amsterdam; (van Leiden is geen statistiek
aanwezig.)
In Amsterdam werden gebouwd van de woningen met een
huurwaarde van minder dan 350door de particulieren
1 door de woningbouwvereenigingen 28 van de
woningen met een huurwaarde van 350ƒ400.— door de
particulieren 12 en door de vereenigingen 48 en van de
woningen met een huurwaarde van meer dan 400.door
de particulieren 87 en door de vereenigingen 29
Hiermede is aangetoond, dat de bouwers niet goedkooper
bouwen dan de Woningbouwvereenigingen. Spreker handhaaft
dan ook zijn voorstel, vooral nu hij daarvan iets goeds verwacht.
Inderdaad kan de gemeente de huiseigenaren niet dwingen,
de huren te verlagen, maar door middel van onderling over
leg zal wel iets te bereiken zijn. Wanneer men door samen-
spreking tot de verlaging van de huur van enkele woningen
komt, heeft men althans iets gedaan.
Een der drie door spreker genoemde prae-adviseurs, de
heer Keestra, heeft berekend, dat de bouwkosten van een
arbeiderswoning van 1908 tot 1933 zijn gestegen met 60%.
Tegen een verhooging der huur met 60 zou dan ook geen
bezwaar bestaan; zij zou voor een woning, waarvan de huur
in 1908 3.02 per week bedroeg, 1.27 zijn. In Amsterdam
bleek evenwel, dat van sommige woningen de huur in dien
tijd was verhoogd van 2.80 tot 5.70.
Wanneer men ten aanzien van de arbeiderswoningen
overgeleverd is aan het particulier initiatief, zullen de arbeiders
niet in» goedkoopere woningen komen te wonen.
De heer Splinter bestreed sprekers voorstel tot een huur-
verlaging van 15 voor de gemeentewoningen (No. 13)
door 3 huren aan te geven, maar dat waren de laagste.
Spreker heeft niet 3 huren, maar de verschillende huren
Voor 9 woningen genomen en dan komt spreker nog op 4.
bij een inkomen van 20.spreker acht dat te hoog. Daarom
beveelt spreker zijn voorstel bij den Raad aan en hoopt hij,
dat de Raadsleden zooveel zullen gevoelen voor de belangen
van de arbeiders, dat zij allereerst die, welke in gemeente
woningen wonen, daarvoor in aanmerking zullen doen komen.
Misschien heeft de heer Beekenkamp het niet zoo gemeend,
maar hij heeft spreker persoonlijk gegriefdspreker hoopt,
dat de heer Beekenkamp dat dan rectificeeren zal. Spreker
heeft gezegd naar aanleiding van liet betoog van den heer
Beekenkamp, dat deze in de door hem gewenschte richting
alleen iets bereiken kon wanneer de nakeuringscommissie
uitsluitend bestond uit personen van zijn richting; de heer
Beekenkamp zal toch met spreker eens zijn, dat dat niet kan.
De heer Beekenkamp zegt, dat dat ook nooit zijn bedoeling-
geweest is.
De heer Kooistra zegt, dat de nakeuringscommissie niet de
bevoegdheid heeft coupures te gelasten; daarom wordt het
den bioscoopexploitanten zeer moeilijk gemaakt hun bedrijven
exploitabel te maken. Daaruit leidt de heer Beekenkamp af,
dat spreker terwille van financieel gewin de voorkeur geeft
aan pornografische films, en dat hij dus ook niet de verant
woordelijkheid op zich zou kunnen nemen voor alle films,
gekeurd in den tijd, toen spreker lid van de keuringscommissie
was. Wanneer de heer Beekenkamp dat eenigszins had
nagegaan vóórdat hij dat gezegd had, dan had hij kunnen
weten, dat dit neerkomt op de beschuldiging dat spreker er
zelfs niet tegen op zou zien om vuile geschriften uit te geven,
wanneer hij daaraan maar geld zou kunnen verdienen; die
conclusie kan uit die mededeeling van den heer Beekenkamp
getrokken worden; hij, die dat zegt, moet toch wel een zeer
zwarte ziel hebben, wanneer hij direct van allen, die niet
zoo denken als hij, het zeer slechte aanneemt.
Spreker meent dit aan zijn werk in de keuringscommissie
niet te hebben verdiend.
Spreker is het er absoluut niet mee eens, dat alle films,
zonder keuring, door iedereen, die ouder dan 18 jaar is,
zouden gezien mogen worden, en heeft zich ook wel verklaard
tegen de vertooning van sommige films aan een ander dan
een bepaald daarvoor geschikt publiek en onder deskundige
leiding.