DONDERDAG 25 JANUARI 1934. 65 Gcmeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga.) niet zoo helder, maar ieder, die den loop van 's werelds gebeurte nissen nagaat, zal moeten toegeven dat het alles bij elkaar beter is dan een jaar geleden. Vooral de politieke toestand is opgeklaard, maar ook in den economischen toestand is toch wel eenige verbetering te constateeren. Maar daarop heeft spreker in deze begrooting nog in het geheel niet ge rekend. Ter geruststelling van de pessimistische heeren zegt spreker ook: ik kan niet werken zonder eenig licht in de toe komst, en dat het altijd even slecht zou zijn als nu en dat het niet beter zal worden, kan spreker niet aannemen. Mochten de heeren daarin echter gelijk krijgen, dan blijft er niets anders over dan een dermate rigoureuze besnoeiing van alle gemeen telijke diensten en een opgeven van alles wat ieder dierbaar is, dat men niet anders redt dan het naakte lijf. De heer Verweij heeft zich verklaard tegen de Verschillende door het College voorgestelde bezuinigingen, en wil een en ander betalen uit de algemeene reserveook de heer Kuipers wil die aanspreken. Spreker moet zich met kracht daartegen verklaren. De heer Kuipers kan daarvoor ook geen argument ontleenen aan wat het College in den geleidebrief geschreven heeft over die 45.000.die het Voorloopig uit de algemeene reserve dekt, maar die later door bezuinigingsvoorstellen zullen worden vervangen. Dit was een zeer voorloopige maat regel van administratieven aard, maar spreker kan onmogelijk ingaan op een voorstel om dit te vinden uit de algemeene reserve. Het College is daartegen, ook met het oog op de nog bestaande zeer onzekere toestanden, wil men de financieele kracht van de gemeente niet verzwakken. Bovendien is er een circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 October 1933, waarin staat: „Dat deze verantwoordelijke taak, die de tijdsomstandig heden aan de gemeentebesturen opleggen, verkeerd wordt begrepen, wanneer deze een tijdelijk evenwicht op hun be grooting bewerken door de lasten van het heden naar de toe komst te verschuiven, behoeft niet te worden betoogd. Dit verderfelijke systeem moet scherp worden veroordeeld. Doch ook het aanspreken van de reserves, in het verleden gevormd, leidt tot een absolute verarming, welke te voor komen eveneens een eerste plicht der bestuurders is. Ook daartegen past het scherp stelling te nemen, zoolang niet alle middelen zijn aangewend om de gewone inkomsten op te voeren en de gewone uitgaven te verlagen." Het College is zoo gelukkig nog een begrooting te kunnen aanbieden zonder aantasting van de algemeene reserve. Niet alle gemeenten zijn zoo gelukkig. In een leenings-circulaire van Delft wordt medegedeeld, dat het evenwicht in de be grooting van 1933 verkregen is na toevoeging van 275.000. uit de Algemeene Reserve en dat de ontwerp-begrooting voor 1934 sluitend is gemaakt door aanwending van het restant der Algemeene Reserve (n.l. 311.000.Delft moet dus zijn Algemeene Reserve in 2 jaar opsoupeeren. Leiden is zoo gelukkig 1934 nog met een ongeschonden reserve in te gaan, maar spreker moet alle aanvallen daarop met beslistheid afwijzen. Dat is tenslotte geen goede financiering; daarin moet spreker den Minister van Binnenlandsche Zaken gelijk geven; daarmede moet men uitermate voorzichtig zijn. Van dat goede beleid zal men de goede vruchten ook plukken zoodra de tijd weer eenigen opgang vertoont; dan zal men zien hoe snel, juist door de voorzichtige politiek te dezer zake, Leiden's financiën zich weer zullen kunnen herstellen, wat van groot belang is ook voor de werkverruiming. Spreker moet zich dus tegen aantasting van de reserve ten stelligste' verzetten en kan den Raad niet adviseeren in die richting te gaan; dat is een va banque-politiek, die de gemeente zal op breken, afgezien van de bezwaren, die men van hooger gezag daartegen zal ondervinden. Nu zal de heer van Eek zeggen: gij verschuilt U achter den Minister. Spreker verschuilt zich in het geheel niet achter den Minister; hij vindt dat zelf ook goed en vindt steun bij den Minister, maar hij heeft hem persoonlijk ook nog eens gevraagd: ik begrijp, dat U tegen aantasting van dereserve bent, maar U eischt toch zeker niet, dat wij de reserve ver sterken. Dien eisch zou de Minister natuurlijk niet stellen, met andere woordenhij was er wel tegen er geld uit te halen, maar als men het er niet extra aan toe voegde, zou hij zich daartegen niet verzetten, omdat hij begreep, dat men dat in dezen tijd niet kon doen. Spreker hoopt, dat hiermede de be- ZAvaren van de heeren daartegen weerlegd zijn. De begrooting moet sluiten en niet sluitend gemaakt worden, zegt de heer de Reede. Spreker heeft dat niet al te best be grepen, maar misschien wil de heer de Reede dat bij gelegen heid nog wel eens toelichten. Spreker heeft onlangs gezien hoe de heer Oud, de Minister van Financiën, zijn begrooting sluitend gemaakt heeft. Men krijgt zoo'n ontwerp-begrooting van zijn afdeeling; daaraan ontbreekt een en ander; dan worden de eindjes aan elkaar geknoopt en wordt de begroo- Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a.) ting sluitend gemaakt. Bij de Millioenennota rvas het tekort geraamd op 267 millioen; dit tekort is gedekt door versterking van middelen en door bezuinigingen. Het resultaat van beide was, dat het precies uitkomt en dat er geen cent aan ontbreekt. Dat is toch het sluitend maken van de begrooting. Nu heeft de heer de Reede een loflied gezongen op Minister Marchant, die op het onderwijs zeer had bezuinigd, n.l. voor het Rijk. De heer de Reede heeft het daarover niet gehad. De heer Goslinga zegt, dat de heer de Reede het oa-er den heer Marchant heeft gehad, die door zijn noodwet de uitgaven voor de gemeente had A-erlaagd. De heer de Reede ontkent dit; hij heeft alleen gezegd, dat de verlaging van de onderwijsuitgaven een gevolg was van de maatregelen, in den Haag genomen, maar dat behoeft niet de heer Marchant te zijn. De heer Goslinga zegt, dat dat juist in het geheel niet waar is. Er is Avel een verlaging van de uitgaven A-oor het Rijk, maar dit verschuift het grootendeels naar de gemeenten door de A-erhooging- A-an de leerlingenschaal. De heer de Reede noemt nu de salarisverlaging; daarin zit wat voor het personeel, dat niet door het Rijk aan de gemeente wordt vergoed.; dat is dus het onderwijzend personeel bij het middelbaar onderwijs, maar laat men daarover niet te blij zijn, want de heer Mar chant heeft in een officieel stuk aan de Tweede Kamer reeds geschreven, dat hij voornemens is de subsidies aan de gemeen telijke Hooger Burger Scholen en Gymnasia in den loop van 1934 te verlagen. Dus het Aroordeel, dat hij de gemeente heeft gebracht door die verlaging der salarissen, zal hij door ver laging der subsidies aan de gemeentelijke en vermoedelijk ook aan de bijzondere instellingen van onderwijs weer terug nemen. De onderwijs wetgeving Aran Minister Marchant ver schuift spreker heeft dit in de Memorie van Antwoord duidelijk uiteengezet de uitgaven grootendeels van het Rijk naar de gemeenten. Spreker heeft een staat van de onder wijsuitgaven van 1927 af en daaruit kan men zien, dat de uitgaven voor het gewoon lager onderwijs in 1933 even. hoog zijn als die in 1934, zoodat er geen cent bezuiniging in zit. En toch is er bezuinigd! Met dat soort bezuinigingen uit den Haag heeft spreker niet zooveel op, maar men moet zich er aan onderwerpen. Spreker komt thans tot een epineus punt, de bezuiniging. Vooraf wil hij echter een rectificatie aanbrengen op iets, dat reeds besproken is. Ter sprake is gekomen het ontslag van politie-agenten op 55-jarigen leeftijd en er is gezegd, dat vier agenten daarvoor in aanmerking kwamen. Daardoor wordt geen bezuiniging verkregen, want de desbetreffende uitgaven gaan Aran het eene hoofdstuk der begrooting naar het andere over, omdat de gemeente, waar de Raad indertijd heeft af gelegd de verklaring, genoemd in artikel 68 van de Pensioen wet 1913, de pensioenen A-an die menschen aan het pensioen fonds moet restitueeren. Wordt iemand ontslagen en door een ander vervangen, dan wordt de begrooting daardoor niet ontlast. Men spaart wel uit, het verschil tusschen het maximum-salaris van den ATertrekkenden man en het mini mum-salaris, dat de nieuwe man krijgt, maar de gemeente moet het pensioen \-an eerstgenoemde betalen. Er zijn jaren geweest, dat de gemeente aan het afleggen A'an die verklaring door den Raad verdiende, maar thans legt zij er geld bij. Bezuinigen is een moeilijke zaak. Burgemeester en Wet houders hebben er te Aveinig aangedaan, zeggen de heeren de Reede en Bosman. Burgemeester en Wethouders hebben er te veel aan gedaan, zeggen de heeren Verweij en Kooistra. De bezuinigingsrede van den heer Wilmer heeft spreker ge mist. De heer Wilmer meent, dat er twee manieren zijn om de zaak voor elkander te krijgen: de eerste is, dat de gemeente de gevolgen A'an de crisis zooveel mogelijk verzacht en eeniger- mate opheft, en de tweede isbezuiniging. Over de bezuiniging heeft spreker niet veel meer gehoord, hetgeen hem spijt, om dat hij er bijzonderen prijs op stelt het oordeel van den heer Wilmer te kennen. Bezuinigen is een heel moeilijk werk, veel moeilijker dan belastingverhooging en salarisverlaging. Daar om hadden Burgemeester en Wethouders wat meer waar deering verwacht van de zijde van de heeren de Reede en Bosman. Hetgeen de heer de Reede heeft aangevoerd, snijdt geen hout. Hij zeide: neemt men voor de hoofdstukken II en III der begrooting de uitgaven OAer 1930 en de raming- voor 1934, dan ziet men, dat die ongeveer niets verschillen. Dat is inderdaad zoo, maar waarom heeft de heer de Reede, ATaagt spreker, niet als vergelijkingsmaatstaf genomen de uitgaven-in het jaar 1931? In 1931 is op hoofdstuk II uitge- geven 360.000.terwijl de raming A-oor 1934 bedraagt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 3