DONDERDAG 25 JANUARI 1934. 85 (Jemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (YVilmcr.) loopig Verslag den indruk maakte, dat bergen in barensweeën waren, tenslotte bij de mondelinge behandeling een belachelijk klein muisje geboren is. Dit is zeer juist; hoe dit te verklaren is, laat spreker nu buiten beschouwing; wellicht doordat in den tijd, tusschen de schriftelijke en de mondelinge behande ling in den Raad, eenige besprekingen gevoerd zijn. Op de bezuinigingsvoorstellen van het College is eigenlijk door de rechterzijde slechts op 3 punten van min of meer onderge schikten aard critiek uitgeoefend en daarom verwonderde spreker het herhaald beroep van den Wethouder van Finan ciën op de rechterzijde. Allereerst dan de bezuiniging op de emolumenten bij de politie. Het College kon zich met de critiek daarop wel ver eenigen en heeft die bezuiniging ingetrokken. Verder is critiek uitgeoefend op het intrekken van de gratificaties, ook niet zoo'n buitengewoon belangrijk onderwerp, waardoor het be leid van het College met betrekking tot de bezuiniging wordt aangetast. In de derde plaats is eenige critiek gehoord op de loonsver laging voor de werkvrouwen. Maar zelfs al zou het voorstel tot handhaving van die loonen (No. 28) worden aangenomen, dan was dit toch niet zoo'n aanval op het beleid van het College, dat dit wettigt het herhaaldelijk beroep om toch met het College mede te werken. Spreker gelooft, hij weet het niet eens zeker, dat ook eenige aanmerkingen zijn gemaakt op de loonsverlaging voor de suppoosten van de Lakenhal. Verder is echter van de rechterzijde geen critiek op de be- zuinigingspolitiek van het College gehoord, althans niet in den vorm van voorstellen, die haar in de war zouden sturen. Wat de schoolkindervoeding betreft, heeft de heer Bergers het gevoelen vertolkt van de R. K. fractie, toen hij zeide thans wel te zullen meegaan met het voorstel van Burgemees ter en Wethouders, maar zich de vrijheid voor te behouden om, wanneer de door den Raad aanvaarde bezuinigingen in de practijk mochten blijken, reden te worden, om rigoureuse maatregelen te treffen, er op terug te komen door aanneming van een suppletoire begrooting, welke eventueel door de Vereeniging zou kunnen worden aangevraagd. In de derde plaats heeft spreker eenigszins verwonderd hetgeen de Wethouder van Financiën heeft gezegd over het vormen van reserves en over het maken van een spaarpot. Spreker is het geheel eens met den Wethouderhij maakt een uitzondering voor de Waterleiding; hij zal eerst het be toog van den heer Donders afwachten dat men in dezen tijd van nood geen spaarpot moet gaan maken en al blij moet zijn, als men den spaarpot, welken men heeft, niet behoeft aan te spreken, maar hij vraagt zich af, waarom de Wethouder zich nu op dat standpunt plaatst en dat niet heeft gedaan, toen de begrooting voor de eerste maal werd ingediend. In dit opzicht bestaat er verschil van meening tusschen den Wet houder en spreker. Spreker had gaarne gezien, dat de reserves, welke thans in de begrooting zijn opgenomen, waren opge nomen bij de eerste begrooting en men toen had gezegd: nu is er geld genoeg om niet te bezuinigen op onderhoudswerken, ja om die onderhoudswerken uit te breiden. De heer Goslinga voegt spreker toe, dat hij dat toen ook heeft gedaan. Er is toen op de begrooting van Gemeente werken, zegt spreker, ook reeds bezuinigd. Volgens den heer Splinter waren dat wel geen bezuinigingen, omdat de mate rialen veel goedkooper zijn geworden, maar men had het geld, nu los gekomen voor de dekking van het tekort, dat door de Regeeringsmaatregelen was ontstaan, toen kunnen bestem men voor de onderhoudswerken van de gemeente. Persoon lijk vindt spreker dat van zoo eminent belang, dat hij er even de aandacht op wil vestigen. Hij acht het van eminent belang, in de eerste plaats omdat daardoor de werkverruiming ver groot wordt, en in de tweede plaats, omdat daardoor de stad bewoonbaar en aantrekkelijk wordt gehouden. Spreker heeft bij de algemeene beschouwingen niet gesproken over de gratificaties, omdat hij meende, dat dat onderwerp bij volgnummer 261 zou worden behandeld. Hij zou aan den voorzitter willen vragen, hoe deze zich de behandeling van deze zaak denkt, of daaromtrent voorstellen kunnen worden ingediend dan wel of Burgemeester en Wethouders komen met een voorstel tot afschaffing der gratificaties. Wat tenslotte betreft de wijze van behandeling der be grooting, spreker verheugt zich er over, dat de scherpe critiek, welke in de secties is uitgeoefend, niet is herhaald, maar het spijt hem, dat men de rollen heeft omgekeerd en scherpe critiek, waarvan in het Voor loopig Verslag niets is gebleken, bij het mondeling debat wel heeft uitge bracht. Terwijl in het Voorloopig Verslag weinig of niets jwas te bemerken van critiek op den Wethouder van Onderwijs als zoodanig, heeft hij thans daarop de meeste critiek gekregen, speciaal van den heer de Reede. Dat vindt Gcineenteliegrooting Algemeene beschouwingen. (Wilmer e.a.) spreker toch ook geen juiste wijze van behandeling van de begrooting Eén opmerking van den heer de Reede is daarom van zeer gevaarlijken aard. De heer de Reede concludeert uit het feit, dat de Raadsleden na zijn betoog niets gezegd hebben, dat zij het daarmede eens zijn. Wanneer echter een Raadslid verschillende punten van critiek heeft, die niet gedetailleerd in het Voorloopig Verslag zijn opgenomen, dan zijn de andere raadsleden daarop niet voorbereid en kunnen zij dus daarover niet discussieeren. Spreker was dan ook niet voorbereid op de door den heer de Reede genoemde punten van critiek; spreker kan die daarom niet allemaal weerleggen. Hij kan ook niet zeggen, dat ze waar zijn en hij heeft niet vol doende materiaal om aan te toonen, dat ze niet waar zijn. Het lijkt spreker in strijd met het standpunt, dat de heer de Reede zegt in te nemen, tegenover den Wethouder van Finan ciën, n.l. dat hij het beleid alleen wil zien in groote lijnen, wanneer hij b.v. zegt, dat de Wethouder van Onderwijs te weinig aandacht schenkt aan het representatieve gedeelte van zijn taak en die bewering met een enkel klein feit illustreert. Wat betreft het punt, dat de besturen van bij zondere scholen te laat hun afrekening krijgen, kan spreker ook niet zeggen of dit tegenwoordig later gebeurd dan vroeger, maar spreker heeft, zoolang hij lid van zoo'n schoolbestuur is, ook toen deze Wethouder van Onderwijs er nog niet was, altijd de opmerking gehoord: wat komen die afrekeningen laat. Blijkbaar is aan die afrekeningen veel administratief werk verbonden en kan men ze niet eerder klaar hebben. Dit is dus niet alleen een klacht uit later tijd. De heer van Weizen zegt, dat de heer Goslinga het zich bij sprekers voorstel tot invoering van een zakelijke bedrijfs belasting (No. 32) wel zeer gemakkelijk heeft gemaakt; hij heeft gemeend er zich van te moeten afmaken door er op te wijzen, dat daardoor de werkloosheid slechts vergroot zou worden en dat dit dus tenslotte weer van nadeel zou zijn voor de arbeiders zelf. Spreker is dat niet met den heer Goslinga eens. De heer Goslinga heeft gezegd, dat hij geen enkelen post van inkomsten kan missen en dat op den post salarissen, welke een kleine drie millioen bedraagt, aanzienlijk zal moeten worden bezuinigd. Bij den toestand, zooals die te Leiden bestaat, kan hij niet werken zonder eenig vooruitzicht op vermindering van de werkloosheid, welke een aanzienlijke besparing zal brengen op den post voor werkloosheids- uitkeeringen. Nu verwondert het spreker ten zeerste, dat deze Wethouder, die verklaart geen enkelen post van in komsten te kunnen missen, alleen zoekt naar die soort van bezuinigingsmaatregelen, welke, ontdaan van alle franje, hierop neerkomen, dat in de naaste toekomst de arbeiders klasse en speciaal ook het personeel in gemeentedienst eenige aderlatingen zullen moeten ondergaan, en dat ook op andere uitgaven zal worden bezuinigd, maar dat geen enkele poging wordt aangewend om de lasten, welke de crisis nu eenmaal meebrengt, voor een deel te verleggen naar hen, die op dit oogenblik niet in een dergelijken noodtoestand verkeeren als degenen, met wie de Wethouder zoo buitengewoon te doen heeft, n.l. dat gedeelte der bevolking, hetwelk het sterkst door de crisis wordt getroffen. De heer Goslinga voegt spreker toe, dat hij er juist ter- wille van die menschen tegen is. Spreker doet opmerken, dat de Wethouder dan, om te kunnen aantoonen, dat de zakelijke bedrijfsbelasting de werkloosheid zal vergrooten, meer doorslaande argumenten zal moeten bijbrengen dan hij totdusverre heeft bijgebracht. In de discussie, gevoerd tusschen den Wethouder en den heer Verweij, is er op ge wezen, dat de wet toelaat een tarief van ten hoogste 12. per jaar en per arbeider of van 24 cent per week en per arbeider, en nu vermag spreker niet te zien, hoe zelfs bij de heffing van het hoogste tarief een zware druk zou worden gelegd op de bedrijven te Leiden. Nu zegt men: de practijk elders leert anders. De meeste gemeentebesturen hebben de zakelijke bedrijfsbelasting weer afgeschaft; deze had inder daad niet geleid tot een verlichting van den algemeenen economischen toestand; de campagne tegen deze belasting gevoerd door de groote ondernemers was daaraan niet geheel en al vreemd. In de jaren na 1921 werd in de geheele pers, speciaal in die, welke de stemmen der ondernemers ver tolkte, een heftige campagne gevoerd tot verlaging der productiekosten; die zijn aanzienlijk verlaagd en sinds 1929 is daarop weer sterk bezuinigd, voorzoover deze productie kosten gevormd worden door loonen en salarissen. In onder scheiden bedrijven zijn de loonen, die naar men beweert een voornamen post vormen bij de productiekosten, met 20 a 25 verlaagd; de loonen van groote groepen van arbeiders zijn gekomen tot de grens van het minimale, en dus is er veel moed voor noodig op het oogenblik om te verklaren,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 23