DONDERDAG 25 JANUARI 1934. 83 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede c.a.) het betoog van den heer Donders en uit het antwoord daarop van den Wethouder van Financiën is komen vast te staan, dat er voor de gemeente in die Waterleiding een belangrijk risico zit. Dat moet onder het oog worden gezien, maar tevens moet er rekening mede worden gehouden, dat, nu eindelijk de begrooting zoodanigen vorm heeft verkregen, dat men kan zeggen, dat dit jaar de uitgaven door beschik bare middelen kunnen worden gedekt, het niet aangaat den Wethouder van Financiën die 80.000.te ontnemen en hem te dwingen langs anderen weg te trachten voor die som een dekkingspost te vinden. Spreker kan niet meegaan met het voorstel van den heer Donders (No. 38) en hij onderstreept de toezegging van den Wethouder van Financiën, dat hij bereid is om, indien de uitkomsten van den dienst 1934 bekend zijn en de gemeente- financiën het toelaten, niet over die 80.000.te beschikken. Spreker acht dit de beste oplossing. De Wethouder kan dan inmiddels naar andere middelen uitzien, zoodat hij, indien de toestand van de Waterleiding ernstig blijkt te zijn, in 1935 niet behoeft over te gaan tot onttrekking van de hoogere winst aan die Maatschappij. Het doet spreker verbazend veel genoegen, dat de stemming in den Raad tenslotte zooveel beter is geworden en dat rondweg over de zaken is gesproken zonder dat daaruit een verkeerde verhouding of een verdere verwijdering is ontstaan. Hij wenscht het College toe, dat het de gemeentefinanciën met succes in de goede richting zal mogen leiden, dat het Gods zegen op zijn werk zal mogen ondervinden en dat het College met buitengewonen ijver zal aanvatten de taak, welke het is opgelegd. De heer Vos wil iets zeggen over het subsidie aan de Ver- eeniging Schoolkindervoeding en -Meeding. Gisteren zeide de Wethouder van Onderwijs dat, wanneer de Raad zich had vereenigd met het voorstel om dat subsidie met 10.000. te verminderen, hij zich tot het bestuur dier Vereeniging zal wenden om te overleggen op welke wijze die bezuiniging kan worden gevonden. Deze methode wordt ook wel toegepast spreker heeft dat in het afgeloopen jaar ondervonden met betrekking tot onderwijszaken. Die worden ook wel bijna vastgesteld, voordat de Commissie van Onderwijs in de gelegenheid wordt gesteld er over te adviseeren. Spreker acht die methode een precies verkeerde. Zoo zou hij ook ten aanzien van dit subsidie het beter hebben gevonden, wanneer de Wethouder van Onderwijs dat overleg met het bestuur der Vereeniging vooraf had gepleegd; dan had de Wethouder én in het College én in den Raad met veel meer kracht dit voorstel kunnen verdedigen en dan had de Raad beter ge weten, welke de gevolgen van die beslissing zouden zijn. De heer Tepe zegt, dat hij reeds twee maal met het bestuur der Vereeniging heeft geconfereerd en dat alleen het resultaat nog niet bekend is. De heer Vos vindt, zoolang hij niet weet op welke wijze be zuinigd kan worden zonder schade te doen aan deze meest arme kinderen, geen vrijmoedigheid om mede te werken aan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Wethouder heeft royaal erkend, dat ten opzichte van spreker vergeetachtigheid hem parten heeft gespeeld dat heeft spreker aangenaam aangedaan en hij voegde er het verzoek bij, of spreker in dergelijke gevallen, indien die zich weer mochten voordoen, hem daaraan wilde herinneren, m.a.w. of spreker hem dan eens aan zijn jasje zou trekken. Spreker is daartoe bereid en om zijn goeden wil te toonen, wil hij daarmede onmiddellijk beginnen. In de Raadsvergadering van 23 Juni 1933 heeft spreker eenige geruchten medegedeeld, dat op enkele bijzondere be waarscholen kinderen zouden worden toegelaten beneden den door de verordening gestelden leeftijd, en aan den Wet houder verzocht een officieel onderzoek naar deze zaak te doen instellen en de uitkomsten van dat onderzoek aan den Raad mede te deelen tegelijk met de indiening van de gemeen- tebegrooting, opdat daarover nader van gedachten zou kunnen worden gewisseld en misschien maatregelen konden worden getroffen ten einde in het vervolg dergelijke dingen te voor komen. Op dat verzoek heeft de Wethouder geantwoord, dat hij de door spreker ter sprake gebrachte kwestie gaarne wilde onderzoeken, alleen reeds omdat, wanneer de opmerking van spreker onweersproken bleef, dit een blaam zou kunnen werpen op de besturen der scholen of op de Afdeeling Onderwijs; het resultaat van het onderzoek zou hij in den Raad mede- deelen. Nu zal de Raad begrijpen, dat spreker verwacht had, dat de Wethouder gisteren in zijn antwoord op hetgeen bij de algemeene beschouwingen was besproken de beloofde mede- Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Vos e.a.) deelingen zou hebben gedaan, vooral omdat hij terecht had gesproken van blaam, welke dan, naar spreker hoopte, niet op die besturen zou behoeven te worden gelegd. Nu begrijpt spreker wel, dat de Wethouder het verzoek om hem aan zijn jasje te trekken niet zoo heeft bedoeld als spreker er thans aan voldoet, maar spreker belooft hem in het vervolg zijn methode ook te zullen toepassen, zooals de Wethouder het wel bedoelt, en dan voegt hij er de waarschuwing aan toe, dat, indien ook die methode vruchteloos mocht blijken, hij ge noodzaakt zal zijn zelfstandig in den gemeenteraad op te treden. Omtrent de bezuiniging in het algemeen zeide de heer van Es: het mes moet er dieper in. Spreker is geen tegenstander van chirurgie, maar als de chirurg wil beginnen met opereeren, meent spreker toch te mogen eischen dat hij zich eerst ernstig heeft vergewist, waar hij zijn mes moet zetten en hoe hij het zal hanteeren, opdat de patiënt wezenlijk daarvan heil zal ondervinden. Ten aanzien van de bezuiniging op het onderwijs kan spreker den heeren van de rechterzijde een plek aanwijzen, waar een operatie heil zou kunnen brengen; de Wethouder wees er gisteren op, dat een meer bevolkte openbare school leidt tot vermindering van de kosten en daardoor tevens van subsidie uit de gemeentekas aan het bijzonder onderwijs. Welnu, laten de heeren nu hun invloed aanwenden bij de bestu ren van hun bijzondere scholen, dat zij afwijzen de kinderen van alle ouders, die zich niet kunnen vereenigen met de gods dienstige beginselen, die aan het onderwijs op hun scholen ten grondslag liggen met de vermaning, dat die ouders tekort doen aan hun plicht jegens hun kinderen door ze niet op te voeden en te doen opvoeden volgens de godsdienstige begin selen, die zij voor zichzelf als de beste hebben bevonden. Door toepassing van die maatregelen zouden op de openbare school terugkeeren honderden kinderen; dan zou de daardoor te verkrijgen bezuiniging duidelijk merkbaar zijn. De heer Wilbrink vraagt hoe het dan komt, dat de ouders hun kinderen niet naar de openbare school sturen; daarvoor is toch zeker een reden. De heer Vos zegt, dat dit van zelf spreekt, wanneer op de openbare school het onderwijs telkens slechter gemaakt wordt door de maatregelen, die hier worden genomen. Spreker heeft nog weer een appeltje te schillen met mr. Beekenkamp, die gevraagd heeft instelling van een onderzoek of op de openbare school, inzonderheid bij het geschiedenis onderwijs wel de nationale gevoelens worden aangekweekt. Den Wethouder waren daarover nooit klachten ter oore gekomen; is den heer Beekenkamp nu te Leiden, sterker nog in Nederland, één feit bekend dat hem de vrijmoedigheid kan geven om in den Leidschen Raad na te doen wat anderen van zijn geloofs- en partijgenooten in andere lichamen of in couranten hem hebben voorgedaan? En als hij één feit kan noemen, weet hij dan niet, dat dat niet voldoende zou zijn, maar dat er meer feiten noodig zijn om een dergelijk onder zoek te rechtvaardigen? Meermalen heeft spreker al van dergelijke vragen gehoord en gelezen; bij hem, en hij is zeker, ook bij meerdere medeburgers, kwam dan altijd deze gedachte op: daar is er weer een die, als hij geplaatst was in de positie van den onderwijzer, zou doen wat hij in die menschen ver onderstelt; die niet begrijpen kan, dat er ook buiten zijn ge loofs- en partijgenooten tal van menschen zijn, die in zaken van opvoeding beter inzicht hebben dan hij, en meer dan hij zich bewust zijn, hoe de teere kinderziel moet worden aange vat en behandeld om ze te vormen tot een zoo zuiver mogelijke grootemenschen-ziel. De heer Bergers zegt, dat de heer Goslinga heeft gezegd „de heer Bergers was niet de heer Bergers, wanneer hij niet over het slachthuis begon," maar spreker zou daarop kunnen antwoorden: „de heer Goslinga was niet de heer Goslinga, wanneer hij niet als Wethouder van Financiën de gemeente lijke schatkist met alle macht verdedigde." In dat opzicht staan de heer Goslinga en spreker dus gelijk. Spreker heeft alleen willen aantoonen, dat verlaging van de tarieven in het belang van de gemeente zou zijn. De Direc teur van het Slachthuis klaagt er over, dat de slachtingen op het abattoir terugloopen. Dit is zeer logisch; dit komt omdat in de buitengemeenten de slachtingen toenemen; op slachthuizen, waar vroeger niet of weinig geslacht werd, wordt tegenwoordig zeer veel geslacht, omdat men daar voor 0.50 klaar is. Nu is het eigenaardige, dat aan een varken van 300 pond eigenlijk maar 50 K.G. vleesch zit. Daarvan be hoeven echter practisch maar 30 K.G. ingevoerd te worden, ham en ribde schouders kunnen gezouten wordendan zijn ze vrij van keurloon. Men begrijpt, dat die slachthuizen in de buitengemeenten groeien als kool en dat daardoor de slach-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 21