DONDERDAG 25 JANUARI 1934. 81 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Recde e.a.) spreker heeft hem gewezen op het werklieden- en ambte narenreglement en nu zegt hij wel, beginnende bij Februari 1933, dat in dien tijd de zaak vrij snel is geloopen spreker moet dat toegeven maar de wet is van 1929. De Wethouder is in gebreke gebleven te zeggen, wat van 1929 tot Februari 1933 is gebeurd; dat heeft hij wel aan gegeven, maar met sprongen; het is een tijd van 3 jaar met tamelijk groote hiaten. Ook in zake het bewaarschoolonderwijs kan spreker den Wethouder niet geheel volgen; spreker erkent, dat totnogtoe geen enkele gemeente in Nederland een zoo verdienstelijke regeling heeft inzake de gelijkstelling van het bewaarschool- onderwijs als Leiden. Spreker heeft er nooit om gevraagd en ook vandaag nog heeft spreker goede redenen om niet veel bewondering te hebben voor die gelijkstelling, maar de Wet houder moet in elk geval de eer hebben, die hem toekomt: die regeling is uniek, maar dezelfde regeling was ook vast gelegd in de Lager onderwijs wet. De Wethouder had dus een voorbeeld in de wetgeving en had niet noodig dit alles zelf te bedenken. Dat het bij den Wethouder ook werkelijk een minder juiste methode van werken is, meent spreker daaruit te mogen afleiden, dat indertijd, toen de salarissen hier onge regeld waren, een commissie ad hoe kans zag binnen 18 maanden de geheele materie van de gemeentelijke salarissen te regelen, en een lijvig rapport aan den Raad uit te brengen, terwijl de salariscommissie ad hoe, waarvan de Wethouder voorzitter is, na ongeveer 21 maanden gewerkt te hebben nog steeds haar rapport niet heeft gepubliceerd. Spreker geeft toe, dat de tijdsomstandigheden dat rapport eenigszins hebben achterhaald, maar er zijn toch zeer vele punten in die commissie besproken, die voor het College ook heden nog van belang zouden kunnen zijn bij de beoordeeling van verschillende salarissen en wat daarmede in verband staat. De heer Tepc heeft daarvan het vorige jaar een uitvoerige verklaring gegeven. De heer de Reede zegt, dat de heer Tepe overal verklaringen van geeft, maar dat is juist de moeilijkheid. De heer Tepe zegt, dat dit niet zit in de trage werkwijze van die Commissie, maar dat het een quaestie van opvatting is, of die Commissie onder de gegeven omstandigheden al dan niet een rapport moet uitbrengen. De heer de Reede zegt, dat die commissie er toch wel vóór was, dat dit rapport uitgebracht zou worden. Spreker hoort den heer Tepe altijd graag spreken, want hij maakt een goede rede en is vaardig in het debat, maar het is met die verklaringen altijd zoo als het ook ten aanzien van den heer Vos ging. Spreker kreeg toen even de gedachte: als ,,de boer" de passie preekt, „vos" pas op je ganzen. De Raad krijgt wel verklaringen, maar ziet zoo weinig van de resultaten daarvan. Dat is zeer jammer en niet noodig, want tenslotte kan de Raad met een dergelijken toestand geen vrede hebben. Er zijn nog meer dingen. In de bewaarschoolverordering is b.v. vastgesteld een vergoeding voor den scholenbouw aan de besturen der bij zondere bewaarscholen; het heeft 10 maanden geduurd voor dat die taxatie geschied was, en voordat eindelijk de voor stellen in den Raad kwamen. Tri Februari 1933 is de gemeenterekening over 1930 goed gekeurd. Volgens de Lagerenderwijswet moet het College zorgen voor de afdoening van de exploitatie-kosten van de bijzondere scholen. Het is nu bijna 11 maanden later en nog steeds wachten deze op die afrekening. Bovendien schenkt de Wethouder te weinig aandacht aan zijn representatieve taak; bet was onmogelijk, dat hij acte de présence gaf bij de sluiting van de meisjesschool aan de Boommarkt en spreker heeft zelf meegemaakt, dat bij de herdenking van een onder wijzers jubileum als vertegenwoordiger van Burgemeester en Wethouders aanwezig was, niet de Wethouder van Onderwijs zelf, maar een van zijn collega's. De heer Tepe doet opmerken, dat hij, als hij met vacantie is of een vergadering heeft, welke reeds lang tevoren is be sproken, onmogelijk bij een dergelijke plechtigheid aanwezig kan zijn. Hij geeft toe, dat het wel eens gebeurt, maar als het eenigszins kan, is hij aanwezig. De heer (le Reede kan dat laatste toegeven, maar noemt het eigenaardig, dat dergelijke dingen altijd in dezelfde Af- deeling voorkomen. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Tepe e.a.) De heer Tepe zegt, dat dat hieraan is toe te schrijven, dat in die Afdeeling het representatief werk veel meer voorkomt dan in andere Afdeelingen. De heer de Reede antwoordt, dat men zich in die Afdeeling daarop dan moet instellen. Het merkwaardige is, dat verschil lende van die feiten den Wethouder zeer wel bekend zijn en er herhaaldelijk met hem over is gesproken, maar dat het nooit resultaat heeft gehad. De bezwaren, welke spreker naarvoren brengt, worden vrijwel door ieder Raadslid ge deeld. Spreker heeft nu de kat de bel aangebonden en de zaak besproken. Dat hij niet te veel heeft gezegd, blijkt wel uit het feit, dat in eerste instantie geen enkel Raadslid is opgekomen tegen hetgeen hij met betrekking tot deze aan gelegenheid heeft aangevoerd. Niets zou spreker liever zijn dan dat het in de toekomst beter werd; dan zullen de Raads leden weer de beste vrienden zijn met den Wethouder van Onderwijs, zooals spreker dat nu ook wenscht te zijn, want hij waardeert dien Wethouder als persoon zeer. De heer Tepe zegt, dat de woorden van den heer de Reede geen resultaat kunnen hebben, omdat niets juist is van hetgeen hij gezegd heeft. De heer (le Reede doet opmerken, dat men spoedig is uit gepraat, als men redeneert alsof hij onverbeterlijk is. De heer Tepe antwoordt, dat hetgeen de heer de Reede heeft aangevoerd van a tot z ongemotiveerd is. De leden van het College hebben de gewoonte om niet te repliceeren, anders zou spreker den heer de Reede indien deze althans voor rede vatbaar is dat wel aantoonen. De Voorzitter zegt, dat dit incident als gesloten kan worden beschouwd. De heer de Reede komt tot het financieel beleid en dan moet hij constateeren, dat de Wethouder van Financiën niet is ingegaan op verschillende punten, waarop spreker toch gaarne een antwoord had ontvangen. Aan den anderen kant heeft spreker den indruk gekregen, dat de rede van den Wethouder een sterk synthetisch karakter droeg, en daarom kan hij afzien van verderen aandrang op mededeelingen van den Wethouder op sommige punten. Het draait hierom, dat spreker niet twijfelt, of er bestaat op dit oogenblilc tusschen den Wethouder en hem een vrij groote mate van overeen stemming en als de Wethouder zegt, dat voor zijn beleid zoo weinig waardeering was, dan moet spreker opmerken, dat er aanvankelijk ook maar een bescheiden aanleiding was voor waardeering voor het beleid, maar dat op dit oogenblik de toestand wel eenigszins veranderd is, omdat de Wethouder hem zeer is tegemoet gekomen. De Wethouder onderschrijft vrijwel geheel de opmerkingen, door spreker over het finan cieel beleid gemaakt, en waar er tenslotte eenig verschil van meening blijkt te bestaan over de vraag, of het College meer of minder heeft bezuinigd, vindt spreker het beter in deze de groote lijnen te zien en er niet te diep op in te gaan, waar uitdrukkelijk de toezegging is gedaan, dat ernstig aan de bezuiniging zal worden gewerkt, en de Wethouder heeft ver klaard principieel te staan tegenover elke aantasting van de reserves. Daarmede is men met de gemeentefinanciën op den goeden weg. De Wethouder staat daarin vierkant tegenover de S.D.A.P.dat is een gelukkig verschijnsel, want de verschil lende uiteenzettingen hier van de sociaal-democraten over de financieele politiek van de gemeente zijn verbijsterend en buitengewoon gevaarlijk. Zoo is volgens den heer Yerweij de eisch van een sluitende begrooting sterker nxr dan in normale tijden en is dit zelfs een nationaal belang; dergelijke klanken hoort men niet altijd, vooral de laatste niet, van een sociaal-democraat, integendeel slechts zelden en een dergelijk woord doet goed, maar wanneer de heer Yerweij dan zegt, dat die eisch van een sluitende begrooting gepaard moet gaan met het gebruik van reserves in dezen moeilijken tijd, wat verstaat hij dan onder een slui tende begrooting? De Wethouder heeft dit ook aan spreker gevraagd. Spreker acht ook de begrooting voor 1934 niet een sluitende begrooting, maar een sluitend gemaakte. Een begrooting, die sluit, heeft een gelijk bedrag aan inkomsten te verwachten uit hetzelfde jaar, waarin de uitgaven gedaan worden, met andere woorden, inkomsten en uitgaven van hetzelfde jaar dekken elkaar ten volle. Dit is toch allerminst het geval met de gemeentebegrooting van Leiden. De Wet houder wees op de rijksbegrootingspreker geeft toe, dat daarin nog dezelfde minder juiste tendenzen zouden kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 19