DONDERDAG 25 JANUARI 1934.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
waar voor de oogenblikkelijke behoefte een reserve aanwezig
is, toch nog extra te sparen.
De heer Manders zegt, dat men er toch wel voor mag
zorgen, dat het nageslacht water heeft.
De heer Goslinga moet zeker bij al zijn andere bezigheden
deze week ook die waterleidingzaak nog bekijken. Zoolang
er duinwater gedronken is in het westen van Nederland is
voorspeld, dat er onvoldoende water zou zijn. In Amsterdam
heeft men daarover ook groote quaestie gehadtegenwoordig
drinkt Amsterdam niet meer uitsluitend duinwater; een
groot deel van het drinkwater komt uit de Loenerveensche
plassen en wordt gezuiverd. Dit is zeer belangrijk; dit zal
ongetwijfeld de aandacht hebben van de Commissarissen
van de Leidsche Duinwater Mij.daarover zullen zij niet licht
heengaan; maar spreker gelooft niet, dat men niet gerechtigd
is over 1934 die extra-reserveering stop te zetten. Spreker
weet op het oogenblik ook niet hoe men dat gat van 80.000.
in de begrooting zou moeten dekken en de heer Donders
heeft dat ook niet aangegeven, maar spreker wil één toe
zegging, n.l. deze, dat Burgemeester en Wethouders in het
voorjaar van 1935, wanneer er daadwerkelijk zal moeten
worden beslist over de balans en de winst- en verliesrekening
over 1934, de zaak opnieuw zullen bekijken en, indien de
financiën van de gemeente Leiden het kunnen lijden om met
een mindere uitkeering te volstaan, spreker bereid is met
een lager bedrag genoegen te nemen. Maar hoe belangrijk
het betoog van den heer Donders ook was, spreker vindt
het niet zoo klemmend, dat men nu de belastingen zou
moeten verhoogen of de salarissen verlagen ten einde het in
1935 mogelijk te maken, dat weer 80.000.komt in den
spaarpot van de Waterleiding. Spreker wil wel voorzichtig
financieren en de Raad heeft hem totnogtoe in dit opzicht
ook wel het vertrouwen geschonken, maar hij zou willen
zeggen: overdrijf de zaak niet! Als de heer Bosman zegt,
dat men de spaarduiten van de Waterleiding weghaalt, en
als de heer Donders opmerkt, dat hij niet weet, of de Water
leiding die winst wel zal maken, dan vraagt sprekerwat zijn
dat voor argumenten, de ingezetenen van Leiden blijven
toch water drinken, de inkomsten der Duinwater Maat
schappij zijn toch inkomsten, berustend op vaste contracten!
Er kan een catastrophe komen, b.v. een aardbeving, maar
dat gevaar voor een catastrophe is bij de Lichtfabrieken
veel grooter en toch raamt men ook bij die fabrieken winst.
Indien de inkomsten van de gemeente zoo vast waren als
die van de Waterleiding, dan was men gelukkig, want de
Waterleiding is een prachtbedrijf.
Het argument van den heer Donders is dus niet juist.
De Raad moet gevoelen dat, als het punt, door den heer
Donders genoemd, kwestieus moet worden gesteld, de be
grooting geen cent meer waard is. De zaak is dan niet meer
te besturen. Maar menschelijkerwijs gesproken is het zeker,
dat die gelden er komen, dat de Waterleiding ongeveer
500.000.bruto zal ontvangen, d. w. z. een dikke ton per
3 maanden.
Spreker hoopt, dat de Raad het vertrouwen aan het College
zal schenken en het voorstel van den heer Donders niet zal
aannemen, al geeft hij toe, dat het laatste woord over deze
zaak nog niet zal zijn gesproken.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
22 Januari 1934, op Donderdag 25 Januari 1934,
des avonds te 8 uur.
Afwezig is thans de heer Eikerbout.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1934.
De heer van Eek zegt dat, toen hij begon met waardeering
uit te spreken voor enkele punten in de begrooting, die inder
daad ook waardeering verdienden, de heer Wilbrink dat
noemde paardenliefdehij bedoelde eigenlijk apenliefde,
maar noemde het uit een oogpunt van beminnelijkheid paar-
denliefde. Spreker uit daarover zijn verwondering; wat kan
de heer Wilbrink toch anders van spreker verwachten dan
lat hij volmondig erkent wanneer er in een begrooting iets
•oeds staat, maar dat hij daarnaast als sociaal-democraat
ok uiteenzet zijn principieel standpunt en critiek uitoefent
r het beleid van het College, gezien van sociaal-democra-
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek.)
tisch standpunt! Spreker heeft den nadruk gelegd op die
enkele punten van waardeering, omdat hij het ambt van
Wethouder bijzonder moeilijk acht, omdat deze zijn ambt
moet uitoefenen onder verantwoordelijkheid van velen, die
van ander inzicht zijn en dan van zelf wel eens lastige critiek
uitoefenen. Daartegenover gebiedt de eerlijkheid om, wanneer
men iets goeds daarin vindt, dat ook te waardeeren; spreker
vond dat goede daarin, dat de begrooting sluitend was zonder
verlaging van de werkloozenuitkeering en zonder loonsver
laging, terwijl ook zeer vele werken werden aangekondigd.
Het zou van een zeer zwak standpunt getuigen, dat niet te
durven erkennen. De debatten moeten ook zoo zakelijk
mogelijk gehouden het persoonlijk element moet het zakelijk
element niet verdringen.
Nu heeft de rede van den heer Groeneveld een dergelijke
ontstemming gewekt bij een aanzienlijk deel van de vergade
ring, dat dit zelfs de zaal heeft verlaten. Het spreekt van zelf,
dat spreker dit incident betreurt, maar naar zijn meening
berust die ontstemming voor een belangrijk deel op een mis
verstand. Hij weet, dat de heer Groeneveld absoluut geen
voorstander is van het krenken van de godsdienstige gevoe
lens van anderen en ook geenszins de bedoeling heeft gehad
om kwetsend op te treden.
Wat betreft de houding, welke de sociaal-democraten in
het algemeen aannemen ten opzichte van het gemeentebeleid
en in het bijzonder ten opzichte van de financieele gestie
van de gemeente, is er scherpe en zeer forsche critiek uit
geoefend door den heer Goslinga, die zeide, dat de sociaal
democraten hem niet helpen om de begrooting sluitend te
maken, terwijl het hebben van een sluitende begrooting een
onmisbaar element is voor het goed besturen van de gemeente.
Spreker is dat laatste natuurlijk met den Wethouder volkomen
eens, maar het komt hem voor, dat dit het groote verschil
is tusschen het sociaal-democratische standpunt inzake de
gemeentepolitiek en het burgerlijk standpunt, dat de burger
lijke partijen veel te veel kijken naar de gemeente en naar
het gemeentebestuur als afzonderlijke instellingen en daarbij
niet voldoende in het oog houden, dat het gemeentebestuur
vooral heeft te zorgen voor de belangen van de burgerij. Al
acht ook spreker het niet gewenscht om voor het sluitend
maken van de begrooting de reserves te spoedig aan te spreken,
anderzijds vindt hij het ongerijmd en onverantwoordelijk,
dat een gemeentebestuur beschikt over de noodige middelen
en daarbij een belangrijk deel van de ingezetenen in hooge
mate noodlijdend laat. Voor die tegenstelling kan spreker de
verantwoordelijkheid niet op zich nemen. Zij mag niet blijven
bestaan en er is alle reden om, indien men niet op een andere
wijze kan Voorzien in de nooden en in het totstandbrengen
van allerlei nuttige zaken, waarop thans wordt bezuinigd,
de reserves niet intact te houden. Men meent dat te kunnen
doen, indien het vooruitzicht bestaat, dat de toestand over
een paar jaar verbeterd zal zijn, maar spreker staat op het
standpunt, dat er thans alle aanleiding is om de reserves
aan te spreken. Zeker, dat halve millioen kan de gemeente
niet redden, maar spreker vindt het onbillijk, dat, wanneer
de leden van zijn fractie komen met degelijke en recht
vaardige voorstellen, welke berusten op de verzorging van
de belangen der ingezetenen, en daarvoor bepaalde bedragen
vragen, waardoor het den Wethouder geenszins onmogelijk
zal worden gemaakt de gemeente financieel te besturen, tegen
hen zoo forscli wordt opgetreden.
Maar nog veel erger is hetgeen het Rijk doet. Het Rijk
weet, dat de gemeentebesturen overladen zijn met finan
cieele lasten, welke zij niet kunnen dragen, en toch, in plaats
van te zorgen, dat die besturen over de noodige middelen
beschikken, ontneemt het hun de middelen, waarover zij onder
normale omstandigheden zouden kunnen beschikken. Als de
toorn ergens heen moet worden gericht, omdat het aan de
gemeentebesturen vrijwel onmogelijk wordt gemaakt op den
duur de begrootingen sluitend te maken, dan moet de
heer Goslinga dien richten tot het Rijk en niet tot de sociaal
democraten; de gemeente doet trouwens maar in het klein
wat het Rijk in het groot doet.
Het Rijk kan daarvoor wel zorgen het Rijk is in staat
nieuwe belastingbronnen aan te boren, wat een gemeente
bestuur niet kan.
Sprekers woorden hebben blijkbaar een misverstand ge
wekt bij de heeren Goslinga en van Eshij heeft gewezen
op het goud bij de Nederlandsche Bank en betoogd, dat werk
verruiming van belang zou zijn, omdat daardoor zij, die nu
ledig rondloopen, nuttig werk zonden kimnen verrichten,
maar ook omdat daardoor kapitaal, dat nu ongebruikt ligt,
zou moeten worden gebruikt en dat het niet nuttiger gebruikt
kon worden dan voor het mogelijk maken van groote produc
tieve werken. Nu heeft spreker het niet gehad over het goud,
dat dient tot dekking van de bankbiljetten, maar over het