76 DONDERDAG 25 JANUARI 1934. Gemeentebegrooting Algemecnc beschouwingen. (Goslinga.) het niet zoo duidelijk en zoo beslist, onderhandelingen over de overname van de aandeelen werden gevoerd. Spreker wilde dus de atmosfeer tusschen het College en de Leidsche Duinwater Maatschappij niet bederven, maar zoo goed mogelijk houden. Voor 1929 is aldus 29.000. extra gereserveerd, in 1930 61.000.Het ging met dat bedrijf dus wel goed. Met de overneming der aandeelen in 1930 nam de gemeente daarmede ook over die extra-reserve dat was nog een verborgen voordeel. Oorspronkelijk stond men op het standpunt, dat dit had moeten worden uitgekeerd dan had de gemeente de helft gekregen; nu kreeg zij door de overneming der aandeelen het geheel. In 1931 is er nog 65.000.bijgekomen. In totaal was die reserve toen 249.000.In 1932 werd het spreker toch wel een beetje gortig en heeft hij in den Raad van Commissarissen gezegd, dat hij er zich mee kon vereenigen, de dienst 1932 kon het hebben, maar dat hij zich het recht voorbehield voor het volgend jaar een ander voorstel te doen. Het College van Burgemeester en Wethouders was het daarmede eens, maar maakte bovendien bezwaar tegen de wijze van omschrijving van die reserve; die heette vroeger extra reserve; dit werd toen veranderd in: reserve voor uitbreiding van den water- vang. Het College had liever gewild, dat dit als extra alge- meene reserve te boek had gestaan, maar het komt er ten slotte niet zooveel op aan hoe men een zeker bedrag noemt. Beter een slechte naam met goede duiten dan een goede naam zonder duiten. Reeds bij de overneming van de aandeelen is de quaestie van de uitbreiding van den watervang ter sprake gebracht en is gevraagd, of er voldoende waterkapitaal zit, of men geen kat in den zak kocht. Er was toen ook een rapport van den heer Krul, volgens hetwelk er wel iets aan den watervang ontbrak, en er ook wel wat moest gebeuren, maar de meerdere winst, die de gemeente zou maken door overneming van die aandeelen stelde de Waterleiding volledig in staat dat te doen; het winstaandeel van de gemeente zou daardoor niet gelaedeerd worden. Er is een jarenlang onderzoek ingesteld door den heer Krul naar de geologisch-hydrologische gesteldheid; jl. Maan dag is dat rapport op het bureau van de Leidsche Duinwater Maatschappij verschenen en aan den heer Donders ter hand gesteld, die het gelezen heeft. De heer Donders acht dit rapport ontstellend. Dit is zijn goed recht, maar het doet spreker buitengewoon leed, dat de heer Donders zonder de technische en deskundige voorlichting, die ongetwijfeld noodig zijn, dit hier in den Raad heeft gebracht; spreker vindt niet den inhoud van dit rapport ontstellend, maar wel de manier, waarop de heer Donders dit ter sprake heeft gebracht. Men kon direct in de pers opschriften lezen als: Ontstellende mededeelingen over de Leidsche Duinwater Maatschappij. Die mededeelingen zijn inderdaad wel zeer ernstig, en er moet zeerzeker nota van genomen worden. Spreker heeft het rapport in deze week nog niet kunnen lezen en bestudeeren, wat beide toch noodig is, maar naar sprekers indruk uit de conclusies van het rapport mag men dat woord er niet op toepassen. Bij een waterleiding, vooral bij de watervoorziening van een gemeente, moet men zeer voor zichtig zijn en jaren tevoren voorzieningen treffen, omdat die zaken altijd lang duren. Gas en electrischen stroom kan men ergens koopen, maar water is niet te koop. De water voorziening van Leiden is een zaak van groot belang, evenals de watervoorziening van het westen des lands, welke tot- dusverre is aangewezen op de duinen. Er is een Staats commissie benoemd voor de watervoorziening van het westen des lands, waarvan ook de heer Krul deel uitmaakt. Het gaat over den Haag, Leiden, Haarlem en geheel Noord- Holland. Van het ingesteld onderzoek is uitgelekt, dat men tot de conclusie is gekomen, dat de duinen op den duur onvoldoende zijn voor die watervoorziening en er dus rivier water heen moet worden gebracht. Met dat rivierwater moet men de duinen overvloeien; er heeft een zekere zuivering plaats en dan moet dat water dienen als drinkwater voor de groote steden. Den Haag is reeds aan het onderzoeken en vermoedelijk zal het over 10 jaar wel voor elkander zijn. Inmiddels moet er een en ander worden gedaan om den water vang te verbeteren en daarom zal spreker de conclusies van het rapport-Krul voorlezen. Zij luiden als volgt: „1°. De geo-hydrologische gesteldheid van de waterwin- plaats wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een door gaande Rijn-kleilaag op ongeveer 2 a 3 M. A.P., terwijl op grootere diepte slechts plaatselijk lagen voorkomen, die be langrijken weerstand aan de grond water be weging bieden. 2°. Onttrekking van diep duinwater beneden de Rijn- kleilaag kan gemakkelijk tot verzouting leiden en behoort daarom in het algemeen een incidenteel karakter te dragen. De meest rationeele wijze van exploitatie van de waterwin- Gemeentebegrooting Algemecnc beschouwingen. (Goslinga e. a.) plaats wordt verkregen door middel van horizontale drainage van het duinwater boven de Rijn-kleilaag (open kanalen en gesloten draineer leidingen) en door verticale drainage van het diepe duinwater op ongeveer 35 M. A.P., welke laatste intermetteerend behoort te geschieden en in het bijzonder voor het dekken van spitsbeïastingen in aanmerking komt. 3°. Op den langen duur mag aan de winplaats niet meer water worden onttrokken, dan door den neerslag aan het grondwater ten goede komt. Ook een zoo groot mogelijke uitbreiding van de waterwinningsmiddelen in het terrein tusschen Katwijk en het Wassenaarsche Slag is niet vol doende om op den duur in de waterbehoeften van Leiden en bijbehoorende gemeenten te voorzien, zoodat in de toe komst water van elders moet worden aangevoerd. 4°. Het is gewenscht, den aanvoer van water van elders te bezien in verband met de ontwikkeling van de drinkwater voorziening van het Westen van Nederland en daartoe samenwerking te zoeken met de door de Centrale Commissie voor Drinkwatervoorziening ingestelde „Commissie Drink watervoorziening Westen des Lands". 5°. Bij de beoordeeling van de van elders te betrekken waterhoeveelheden dient het vermogen van de huidige water - winplaats op den langen duur op niet hooger dan ca. 2,5 millioen M3. per jaar te worden geschat, welk vermogen reeds voor het huidige verbruik noodig is. In afwachting van den onder 4 bedoelden aanvoer van elders is het noodzakelijk, den watervang uit te breiden ter dekking van de behoeften gedurende de afwachtingsperiode, welke op 10 jaren kan worden gesteld. Bij doelmatige uit breiding kan zonder overwegend bezwaar gedurende een dergelijke periode door de winplaats in de behoefte worden voorzien. 6°. De uitbreiding dient te bestaan in het aanbrengen van een draineerleiding in kanaal II en het maken van twee nieuwe ingravingen, elk met een draineerleiding en een reeks van 10 a 12 putten." De heer Manders zegt, dat dat toch wel ontstellend is. De heer Goslinga zegt, dat dat toch zeer geruststellend is. De heer Manders acht het ontstellend, dat de tijd, waarop men geen water genoeg meer zal hebben, reeds zoo dicht bij is, dat men het reeds na die 10 jaar elders zal moeten halen. De heer Goslinga: „De uitbreiding dient te bestaan in het aanbrengen van een draineerleiding in kanaal II en het maken van twee nieuwe ingravingen, elk met een draineerleiding en een reeks van 10 a 12 putten." Dit moet dus direct gebeuren, binnen 2 a 3 jaar. Daaraan is het ontstellende, dat over 10 jaar water van elders zal moeten worden aangevoerd. De heer Donders zal spreker toegeven, dat voor het maken van hetgeen op het oogenblik noodig is de gevormde reserve ruim voldoende is, die met de toevoeging uit het dienstjaar 1933 4 ton zal hebben bereikt, terwijl het geheele aandeelenkapitaal van de Leidsche Duin water Mij. ƒ450.000.is; daarop is van 1927/1933 4 ton reserve gevormd. Hieruit mag deze uitbreiding, die de capaciteit niet direct verhoogt, dat erkent spreker, waarvoor men dus niet mag leenen, gerust betaald worden. Ten over vloede heeft spreker zich vergewist bij den waarnemend Directeur, die het geheele werk, de kanalen én de putten, schatte op 3 ton, 120.000.voor elke reeks putten. De heer van Spall had zich gedacht, dat dit zou moeten gebeuren in 2 of 3 jaar; hij acht dit zeker voldoende; dan is men de eerste 10 jaar gedekt. Dit is een allerbelangrijkste zaak; met de watervoorziening van de gemeente wil spreker niet spelen. Er zijn echter ook andere middelen, bv. vermindering van het waterverbruik. In Amsterdam, waar men geen meter tarief heeft, is het verbruik 115 L. per hoofd, in den Haag 75 L. de gezondheidstoestand van de Hagenaars is toch niet slechter dan die van de Amsterdammers; in Leiden is het verbruik 100 L. per persoon; dat moet zeker teruggebracht. Ook dat moet onder oogen gezien. Maar gesteld, dat over 10 jaar een belangrijke uitbreiding noodig zal zijn, moet men daarvoor nu al krom liggen? Dat doet men voor de electrische centrale toch ook niet; daarbij is over enkele jaren wellicht ook een" uitbreiding van een millioen noodig, maar moet men dat nu al opsparen, om het nageslacht te ontlasten? Wat heeft dat nageslacht voor ons gedaan? Moet het tegenwoordig geslacht nu al krom liggen om het nageslacht straks een nieuwe waterleiding te bezorgen? In normale tijden zou spreker er alles voor gevoelen om zooveel mogelijk te reserveeren, hij is niet van plan die reserveering absoluut stop te zetten, maar men mag van het huidige geslacht toch niet vergen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 14