4 Art. XXIV. Art. 45 wordt genummerd 41 en in dit artikel wordt in plaats van „art. 43" gelezen: art. 44 van de Vleeschkeuringswet. Art. XXV. Art. 46 wordt genummerd 42. De Commissie voor de Strafverordeningen, Voorzitter. J. Bool, Secretaris. X°. 4. Leiden, 5 Januari 1934. De ontwikkeling van het klein-taxibedrijf hier ter stede heeft allengs zoodanige vormen aangenomen, dat het naar onze meening noodig is geworden, dat de gemeente ter zake regelend gaat optreden. Tot dusverre bestonden, zooals bekend, met betrekking tot het vervoer met taxi-auto- mobielen, welke geen standplaats op den openbaren weg hebben, geen bijzondere voorschriften. De behoefte daaraan bad zich in onze gemeente nog niet doen gevoelen. Het gevolg van deze vrijheid, in verband met bet verschijnen van een groot aantal kleine taxi's op den openbaren weg. is echter thans, dat, voornamelijk in de drukke straten, bet verkeer geregeld ernstige belemmering ondervindt, doordat door de taxi's wordt „gesnord". De bestuurders toch rijden daartoe vaak zeer langzaam, wat in de niet zeer breede Leidscbe straten een vlot verloop van bet overige rijverkeer tegenhoudt; zij trachten door het voortdurend geven van signalen, welke niet voor de vrijheid en veiligheid van het verkeer worden vereis ebt, de aandacht van bet publiek te trekken; en zij stoppen, wanneer iemand van een auto wenscht gebruik te maken, op vaak daarvoor zeer ongeschikte punten, bijv. rijdende in een file, bij den hoek van een straat of niet geheel rechts van den weg. Het behoeft geen betoog, dat, nu het getal der bedoelde taxi's zich steeds uitbreidt en de door die taxi's veroorzaakte belemmering en hinder op den weg steeds grooter worden, ook de behoefte aan een gemeentelijke regeling, welke aan die belemmering en hinder paal en perk stelt, toeneemt. Wij achten het oogenblik voor het vaststellen van zoodanige regeling thans gekomen. Hit den aard der zaak is de behoefte aan een regeling het sterkste daar, waar de hinder het grootste is, n.l. op de hoofd wegen in de stad. Doch daar bestaat o.i. tegen beperking van de vervoergelegenheid voor het publiek het minste bezwaar, aangezien op deze wegen in de behoefte aan ver voergelegenheid reeds wordt voorzien door de tram en door de communale autobuslijnen (Stadsverkeer). De te maken regeling zal dus tevens een rationeele verdeeling van het personenvervoer in de stad over tram, autobus en taxi kunnen bevorderen. Dit laatste is ook uit anderen hoofde van belang. Immers naar onze meening kunnen de geregelde vervoermiddelen als tram en autobus vooralsnog niet voor het personenvervoer in de stad worden gemist. Het laten voortduren van de ongebreidelde concurrentie, welke de taxi's op het oogenblik tram en autobus aandoen, zou vermoedeüjk van zoodanigen invloed zijn, dat deze laatste vervoermiddelen, althans in hun bestaanden omvang, niet zouden zijn te handhaven. Dit klemt in het bijzonder voor de autobusdiensten van Stadsverkeer, die thans in een behoorlijke verbinding van verschillende buitenwijken met het centrum der stad voorzien, welke functie, naar het ons voorkomt, voorloopig althans, niet op bevredigende wijze door het taxi-bedrijf zal kunnen worden vervuld. Zoowel in het belang van het verkeer als ten behoeve van de instandhouding van de bestaande commu nale tram- en autobusverbindingen achten wij derhalve het tegengaan van het „snorren" door taxi's op den openbaren weg noodzakelijk. Wat nu de vast te stellen bepaling betreft, welke in de verordening op het Bijden dient te worden opgenomen, daarvoor zal o.i. niet de vorm van een „snordersverbod", als in verschillende andere gemeenten bestaat, waarvan de kern is het verbod om op den openbaren weg te rijden met het kennelijke doel zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk te verhuren, moeten worden gekozen. De ervaring, met een dergelijk verbod elders opgedaan, heeft n.l. geleerd, dat de handhaving daarvan in de practijk uiterst bezwaarlijk is en de mogeüjkheid om aan een veroordeeling te ontkomen zeer groot. O.i. verdient het de voorkeur de bepaling in te kleeden in een voor alle motorrijtuigen geldend verbod om publiek op te nemen op bepaalde wegen, n.l. die, waar een dergelijk verbod het meeste noodig is. De aanwijzing van deze wegen ware over te laten aan Burgemeester en Wethouders het is de bedoeling, dat in het algemeen daartoe worden aangewezen de wegen, waar de tram en de locale autobus rijden. Uitzondering dient te worden gemaakt voor den nacht, voorts voor het geval, dat men een taxi van te voren heeft besteld, voor het opnemen van personen in taxi's op de standplaatsen daarvan en voor autobussen. Op grond van het bovenstaande geven wij, met verwijzing overigens naar de in de leeskamer neergelegde stukkeu, Uw Vergadering in overweging vast te stellen de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 18) op het Bijden, laatstelijk gewijzigd hij verordening van 21 Maart 1932 (Gemeenteblad No. 6). Eenig artikel. In bovengenoemde verordening wordt na artikel 33 A ingevoegd een nieuw artikel 33 B, luidende: Het is den bestuurders van motorrijtuigen verboden op den openbaren weg al of niet tegen betaling publiek op te nemen: a. op de door Burgemeester en Wethouders, blijkens open bare kennisgeving, aangewezen wegen of gedeelten van wegen h. op andere wegen binnen een afstand van 25 Meter van wegen, als bedoeld onder a. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing: 1°. tusschen half een en zeven uur des voormiddags; 2°. ten aanzien van het afhalen van personen aan woningen en andere gebouwen, waar zij vertoeven, indien de bestelling daartoe vooraf aan de garage of de standplaats van het motorrijtuig of bij een vorigen rit is gedaan; 3°. ten aanzien van motorrijtuigen, waarmede met ver gunning van Burgemeester en Wethouders ingevolge artikel 22 van de verordening op de Straatpoli tie op den openbaren weg een standplaats wordt ingenomen, voorzoover het op nemen van publiek op die standplaats geschiedt; 4°. ten aanzien van openbare middelen tot vervoer van personen, welke met vergunning ingevolge de Wet Openbare Vervoermiddelen of deze verordening in werking zijn, voor zoover het opnemen van publiek niet uit anderen hoofde verboden is. De Commissie voor de Strafverordeningen, Voorzitter. J. Bool, Secretaris. X°. 5. Leiden, 12 Januari 1934. Bij hunne in de Leeskamer ter visie liggende adressen ver zoeken de heeren Dr. J. C. M. Timmermans, H. P. Veld- huyzen, P. J. M. Xiemer en A. J. B. Poortman bestendiging in de betrekking van stadsgeneesheer. Aangezien tegen inwilliging van deze verzoeken bij ons College geen bedenkingen bestaan, geven wij U in overweging de heeren Dr. J. C. M. Timmermans, II. P. Veldhuyzen, P. J. M. Xiemer en A. J. B. Poortman wederom in hunne betrekking van stadsgeneesheer te bestendigen, voor het tijdvak 1 Januari 19341 Januari 1936. Wij merken Uwe Vergadering nog op, dat wij, in overeen stemming met het ter zake door den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst ge dane voorstel en het daaromtrent door de Commissie voor den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst en den Keuringsdienst van Waren uitgebracht advies van oordeel zijn, dat, althans voorloopig bij wijze van proef, de aan wijlen den heer Muijzert opgedragen geweest zijnde werk zaamheden kunnen worden verdeeld onder de overige stads- geneesheeren. In verband hiermede doen wij omtrent de vervulling van de door het overlijden van genoemden arts opengevallen plaats thans geen voorstel. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. A. VAN DE SANDE BAKHITYZEN, A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 4