534 WOENSDAG 20 DECEMBEE 1933. Raadhuisbouw. (Goslinga e.a.) heer Beekenkamp heeft er zich over verwonderd, dat de Wethouder van Financiën er in berust heeft, dat de perceelen Yischmarkt 7 en 8 bij het plan zullen worden betrokken, waardoor de kosten aanzienlijk zullen stijgen en hij critiseerde het, dat de Wethouder zich daartegen niet heeft verzet. De opmerking van den heer Beekenkamp is niet geheel oprecht, aangezien hij zelf het plan-van Nieukerken intro duceert, waarin ook deze panden zijn opgenomen en dat naar de eigen verklaring van de gebroeders Nieukerken millioen duurder is dan de plannen van de architecten Blaauw en Kropholler. Mag de heer Beekenkamp dan dit verwijt tot spreker richten? Dat zou alleen iemand kunnen doen, die per se, onder alle omstandigheden, is voor het kleine terrein. Spreker heeft reeds in een vroeger stadium van het vraagstuk gezegd, dat de financieele kant hiervan hem niet onver schillig laat, dat die door hem zeer ernstig in het oog gevat wordt, maar hij heeft toen ook gezegd, naar aanleiding van een verwijt van sociaal-democratische zijde, waarom spreker niet was voor het Stadhuis op de Lammermarkt, wat zooveel goedkooper was, dat hij zich bij dit vraagstuk niet uit sluitend door financieele overwegingen zou laten beheerschen. Nu is er in het Stadhuisvraagstuk dat is het voordeel van den vrij langen duur een zekere ontwikkeling en voort schrijding van denkbeelden. In het begin, onmiddellijk na den brand, was spreker reeds voorstander van de verbreeding van de Koornbrugsteegdat was geen wonder, want spreker heeft nu 14 jaar daar vlak tegenover in den Eaad van Arbeid gezeten en dag aan dag vanaf zijn zitplaats gezien hoe on gelukkig smal die steeg was en hoe ongelukkig het verkeer daar was; spreker vroeg zich reeds lang geleden af, hoe daarin ooit verbetering gebracht zou kunnen worden. Toen het Raadhuis afbrandde, zeide hij: nu of nooit moet die steeg verbreed. Aanvankelijk vond die gedachte van spreker weinig weerklank in het College en in den Eaad; in het plan-Dudok kon men van een verbreeding van de Koornbrug steeg niet spreken; die wTas daarbij uitgesloten, maar toen het plan-Dudok van de baan ging, heeft spreker dat denk beeld opnieuw met kracht in het College bepleit, daarvoor steun gekregen en ten slotte is dit in 1932 door den Eaad aangenomen. Spreker erkent, dat dit geld kost; hij heeft getracht voor dat financieele bezwaar compensatie te vinden in het laten staan van de perceelen Vischmarkt 7 en 8, door het Stadhuis wat te laten opschuiven naar de Korenbeurs toe, maar naar de Vischmarkt wat minder; die gedachte is spreker nimmer kwijt geraakt. De heer Eikerbout heeft er nooit veel van gemerkt. De heer Goslinga zegt, dat de heer Eikerbout den halven tijd in de koffiekamer staat en niet luistert naar wat de Wet houder zegt. Nu neemt het plan-Blaauw die perceelen wel in beslag; spreker was daarover in het geheel niet gesticht en heeft in een conferentie van het College met de Raadhuis- Advies-Commissie gezegd: die 4 architecten moeten niet varianten en nieuwe plannen maken op de basis van het ver- groote terrein, maar de heer Blaauw moet dat doen op het verkleinde terrein; de heer Blaauw heeft zich schuldig ge maakt aan het nemen van een vergroot terrein en hij moet binnen de perken worden teruggedrongen, maar niet moeten de anderen Avorden uitgenoodigd diezelfde fout te maken. Men zeide toen, dat dat niet kon. Toen spreker die opmerking- gemaakt had en die besproken Averd, kreeg hij den indruk, dat die heel Arerkeerd en onlogisch geweest was, maar later heeft de heer Blaauw gezegd, dat het wel kon; toen kwam het a-ariant-plan-Blaauw op het verkleinde terrein; dat variantplan, dat spreker het allerliefst allereerst had zien ingediend, geeft inderdaad voordeelen inzake de A'erdeeling van de Burgerzaal, maar heeft het nadeel van den verkleinden binnenhof, van den slechteren lichtinval. Tot het laatste heeft spreker getracht vast te houden aan het buiten be schouwing laten van de perceelen Vischmarkt 7 en 8, maar hem is onwederlegbaar aangetoond, dat daarmede het plan- Blaamv zou vallenmet dien goeden lichtinA'al A'an het eerste plan voor oogen kan niet verAvacht worden, dat spreker den bouw van een Raadhuis zou be vorderen met een onvoldoenden lichtinval. Spreker heeft moeten zwichten omdat hij het plan zoo buitengeAvoon mooi vindt en wat de uiterlijke vormgeving en de indeeling betreft zoo buitengewoon goed geslaagd, dat z. i. zijn financieele bezAvaren daaraan ondergeschikt moeten worden gemaakt. Dit standpunt heeft spreker steeds in dit vraagstuk ingenomenhij is niet zoo maar een-twee-drie overstag gegaan; hij heeft dit zeer zorgvuldig nagegaan en onderzocht, totdat de heer Splinter spreker duidelijk heeft gemaakt, dat dit niet kon en toen heeft spreker gezegd: hoe jammer het ook is, dat het wat meer kost, de totstandkoming- van dit schitterende plan mag niet op dit financieele bezwaar Raadhuisbouw. (Goslinga) afstuiten en dan mag men toch niet zeggen: nu zijt gij van Uw chapitre afgegaan en hebt gij Uw vorig standpunt ver loochend. Bij een zoo uitermate moeilijk vraagstuk als het Stadhuisvraagstuk mag men niet star vasthouden aan een eenmaal ingenomen standpunt, doch moet men ten slotte meewerken aan een oplossing. Nu zegt het vmorstel-Beeken- kampde heeren moeten hun plannen herzien, daarbij rekening houdende met de ingediende bezwaren, doch de oorspronke lijke opzet moet behouden blijven. Met andere woorden, aan dat pleintje, het allerbelangrijkste bezwaar, dat er tegen is ingebracht, mag men niets veranderen: dat slechte pleintje moet Blaauw per se behouden. Verder moet men het oorspronkelijke terrein behouden. Is dat nu oprecht? Klopt dat nu met de schoone woorden van den heer Beekenkamp, over de onpartijdigheid en onbevooroordeeldheid, waarmede de Eaad dit vraagstuk moet benaderen, en met zijn uitroep, dat deze zaak niet rijp is voor een beslissing, maar dat de Eaad nog eens opnieuw allerlei plannen voor zich moet zien; onder de hand snijdt hij den heer BlaauAV alvast den nek af; die wordt vóór de eindspurt al uitgeschakeld; vóór de eind spurt ligt hij al voor het vloertje; die is onderweg al beentje gelicht die is beseitigt. Dat kan er bij spreker niet in; spreker kan er in komen, dat men het plan-van Nieukerken mooi vindt en daarover het oordeel van de Raadhuis-AdA'ies- Commissie zou AA'illen Aveten; dat vindt spreker eerlijk, alleen acht hij het zeer jammer, dat men er nu pas mee komt en niet een half jaar geleden, toen er alle tijd was dat te doen, maar dat acht spreker een redelijke en begrijpelijke wenscli; hij acht het echter onjuist, dat men den voorstanders van het plan-van Nieukerken voorhoudt, dat dit plan beoordeeld zal worden, maar ondertusschen eenvoudig het plan-BlaauAv van de baan werkt; bij de eindspurt houdt men dan alleen over de plannen-Kropholler en -van Nieukerken. Waarom de andere architecten dan ook niet? Het plan-van der Laan heeft op spreker werkelijk indruk gemaakt; hij vindt dat ook heel goed. Waarom moet dat op zijde gegooid? Daarom kan spreker met het voorstel-Beekenkamp niet meegaan; hij Arindt het niet oprecht en meent, dat het een belangrijk plan de lieer Beekenkamp sprak van een monumentaal plan er tusschentijds uit licht en op zijde werpt; en dan nog Avordt. er gezegd: wij zullen later een keuze doen. Daarbij komt nog dit. Er is nu een onteigeningswet voor de perceelen Vischmarkt 7 en 8 en het is niet onmogelijk, dat men ook bij de latere uitwerking van de plannen, wanneer eenmaal een architect gekozen is, de panden 7 en 8 zal noodig hebben. Spreker bedoelt dit: wanneer men eenmaal het een of andere plan gekozen heeft, en, indien men dit dan nader be ziet uit een oogpunt van dienstbelang, dan kan men op be zwaren stuiten, die alleen door uitbreiding van de ruimte kunnen worden weggenomen. De panden Vischmarkt 7 en 8 zullen dan niet meer te verkrijgen zijn, want de werkingsduur A'an de onteigeningswet eindigt 21 Maart a.s. Men kan dan niet opnieuAv in Den Haag een onteigeningswet vragen, want men zou ten antwoord krijgenhet is hier geen gekken huis, u hebt de Avet tot onteigening van die panden gehad. Had daar gebruik van gemaakt. Wel is waar kan de termijn eenmaal voor een half jaar verlengd worden en zullen de panden dus 21 September 1934 gekocht of onteigend moeten zijn, maar in een half jaar is de gemeente niet klaar. Het is mogelijk, dat de perceelen worden onteigend, maar nog niet dadelijk worden afgebroken. Het is mogelijk, dat de Raad later een plan kiest, waarin die twee perceelen niet zijn opge nomen. De gemeente kan dan de beide perceelen verhuren. De grond is dan alvast in het bezit van de gemeente gekomen. Volgens den heer Manders is men er altijd op uit geweest, panden naast het Raadhuis te koopen. Het zou dus dwaas zijn de panden niet te koopen, nu men daartoe in de gelegen heid is. Men houdt het plan-Blaauw toch nog ovei. Spreker heeft met belangstelling geluisterd naar het tAveede gedeelte van de rede A'an den heer Tepe, die spreker echter in zijn warme verdediging van het plan-Kropholler is tegengevallen, Avaar hij in het eerste gedeelte van zijn rede Avaarvan spreker kennis heeft moeten nemen uit de verslagen in de pers, aangezien hij niet in de vergadering- aanwezig kon zijn heeft gezegd, dat hij niet Aroor het plan- Kropholler is, omdat deze architect katholiek is. Spreker zou den heer Tepe Avillen A-ragenwat voor onedels zou daarin gelegen hebben? Spreker had eenige malen het voorrecht, politieke rede voeringen Aran dr. Kuyper aan te hooren en vond ze schitterend. Spreker hoorde weieens gedichten voordragen A'an calvi nisten als Da Costa en Bilderdijk en- A'ond ze schitterend. Spreker heeft schilderijen gezien uit den bloeitijd A'an de 17e eeuw, de calvinistische periode, en A'ond ze schitterend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 8