532
WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhiiisbouw.
(Splinter c.a.)
kan die uitlegging van den heer Manders, die in deze zaken
misschien wat beter thuis is dan spreker, niet heel goed he
grijpen. Spreker heeft niet anders gezien dan dat de burger
zaal van Blaauw een halfcirkelvormig plafond heeft, dat
steunt op de beeren, een logische opzet om de kap op te
vangen. Kropholler geeft een geheel uitgewerkt interieur.
Spreker kan thans niet zeggen, hoe de burgerzaal zal worden,
maar is er van overtuigd, dat datgene, wat architect Blaauw
er van zal maken, niet zal onderdoen voor datgene, wat
architect Kropholler er van zou gemaakt hebben.
De meerderheid van het College is van oordeel, dat, wat
den plattegrond betreft, het plan-Blaauw het ver wint van
het plan-Kropholler en dat, wat het aesthetisch element be
treft, het zeker te verantwoorden is een stadhuis volgens
het ontwerp-Blaauw in Leiden te laten zetten.
Men heeft gezegd plannen te willen hebben, die volkomen
af zijn. Die wensch zal nimmer in vervulling kunnen gaan.
Welke architect ook zal worden aangewezen de Raad
zal het zelf moeten weten; spreker heeft alleen verdedigd,
wat de meerderheid van het College in het belang der ge
meente acht; is de Raad het er niet mede eens, dan kan
spreker er niets aan doen en zal hij zich rustig bij het besluit
van den Raad neerleggen een nadere uitwerking in onder-
deelen zal steeds nog moeten plaats hebben, ook als men
dezen architecten of anderen opdraagt, een gewijzigd plan
in te dienen.
Spreker kan nu niet al te diep op deze zaak ingaan, maar
het ligt toch voor de hand, dat reeds de beperkte tijd
(6 maanden), welke voor het indienen van de plannen was
vastgesteld, aan de totstandkoming van een volmaakt
plan in den weg heeft gestaan. Een zoo omvangrijk werk
zou in een dergelijken korten tijd niet „af" zijn.
Het College ontving op 1 Augustus 1929, toen het ging
om de vraag, meervoudige of enkelvoudige opdracht, een brief
van den Bond van Ned. Architecten, waarin o. a. stond:
„Hoewel de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat een of
meer der door ons genoemde architecten door een gelukkige
greep een superieur ontwerp zou kunnen indienen, gelooven
wij dat in dit geval zelfs van de beste krachten in eerste
instantie nieA meer dan een benaderde oplossing mag worden
verwacht."
Spreker staat daarin dus niet alleenanderen denken
daarover precies zooals spreker.
Wat betreft de quaestie van Het Bouwbedrijf, toch geen
minderwaardig blad, zooals de heer Manders zooeven
zeide
De heer Manders zegt, dat hij dat niet gezegd heeft.
De heer Splinter Eerst niet, later wel.
De heer Manders ontkent dit. Spreker heeft gezegd: de
toon teekent het stuk.
De heer Splinter zegt, dat Prof. Wattjes in het Bouw
bedrijf schrijft:
„Ik acht het werk van Kropholler zeer hoog; indien
Kropholler in het geval van het Leidsche Raadhuis de dupe
zou zijn geworden van vereenigings-partijzucht, dan zou
ik zeker niet aarzelen een dergelijke partijdigheid sterk te
bestrijden. Kropholler heeft echter bij het maken van zijn
Leidsch Raadhuis-ontwerp geen gelukkige hand gehad; hij
is naar mijn meening ik vermoed, dat velen die deelen
beneden zijn algemeen vermogen gebleven. Zooiets komt
voor; ook Mertens heeft bij dit ontwerp iets geleverd, dat
verre beneden de algemeene kwaliteit van zijn werk blijft.
De adviescommissie heeft in haar beoordeeling van de
plattegronden van Kropholler's plan volkomen gelijk, ook
al moge men haar motiveering niet in alle details onder
schrijven. Dat ook de plattegrond architectonische beteekenis
heeft, dat goede binnenarchitectuur een architectonisch-goede
distributie van den plattegrond tot noodzakelijke voorwaarde
heeft, dat zullen de meeste niet-bouwkundigen niet beseffen,
hoe knap zij ook in een of andere wetenschap, of in een
andere kunst dan bouwkunst zijn. In dit opzicht is Krop
holler's plan in het algemeen slecht, Blaauw's plan in het
algemeen zeer goed.
Slechts iemand, die geen gevoel, of een verkeerd gevoel
(wat in dit opzicht vrijwel hetzelfde is) voor bouwkunst
heeft, kan wanen, dat de architectonische waarde van een
project naar de projectteekening niet beoordeeld zou kunnen
worden, zooals een ongeroepen beoordeelaar in een inge
zonden stuk in „Het Vaderland" meende te moeten stellen
met de, na een meervoudige opdracht nog al komische aan
beveling, bij de beslissing aangaande de opdracht niet naar
- Raadhuisbouw.
(Splinter.)
de teekeningen, doch naar het architectonische verleden van
de nitgenoodigde ontwerpers te kijken.
Let wel, ik noem deze opvatting komisch als aanbevolen
procédé bij een meervoudige opdracht. Of het niet juister is
een enkelvoudige opdracht te geven, waarbij de keuze
uiteraard door het architectonisch verleden van den uit
verkoren architect bepaald is, is een andere zaak. Men heeft
echter eerst dien weg bewandeld en aan Dudok een enkel
voudige opdracht verleend. Tegen diens ontwerp is fel ge
ageerd. Zulks heeft aanleiding tot het verstrekken van een
meervoudige opdracht gegeven. Na de inlevering van het
ernstige werk van vijf ernstige werkers te zeggen, „och die
papieren teekeningen kunnen niet beoordeeld worden, laat
ons naar de uitgevoerde werken van de vijf uitgenoodigde
architecten kijken," is onbegrijpelijk dwaas.
Doch niet alleen wat de inwendige distributie betreft is
Blaauw's ontwerp beter dan dat van Kropholler. Krop-
hollers buitenarchitectuur is goed; die van Blaauw is echter
beter. In het ontwerp van Blaauw is het fragment van het
oude Raadhuis veel beter, veel logischer en veel waardiger
opgenomen, dan in het ontwerp van Kropholler. En dat
niettegenstaande Blaauw's vroegere werken architectonisch
veel minder verwant zijn aan dat oude meesterwerk der
Hollandsche renaissance dan de vroegere werken van Krop
holler.
Van tweeën één of de Raad vertrouwt ten volle het
advies van de ingestelde adviescommissie en dan besluit
hij het plan Blaauw te doen uitvoeren, of de Raad ver
trouwt dat advies niet ten volle, volgt niet het eenigszins
gecamoufleerde, maar toch duidelijke advies van de dooi
den Raad zelf ingestelde adviescommissie, doch op grond
van afwijkende gezaghebbende beoordeelingen van de ge
maakte ontwerpen.
Aan het oordeel van een zeer toevallige combinatie van
personen, die door den een of den ander tot onderteekening
van een adres bewogen zijn, moet echter vrijwel iedere
waarde en in ieder geval eenig moreel gezag ontzegd worden.
Het zou vermoedelijk niet moeilijk zijn voor een adres, dat
uitvoering van het plan Blaauw vraagt, een gelijk aantal
onderteekenaars van dezelfde geestelijke standing te ver
zamelen.
In mijn artikel over de ingezonden ontwerpen heb ik er
reeds op gewezen, dat bij de oplossing van deze zaak alle
persoonlijke overwegingen, zelfs een zekere mate van on
billijkheid jegens de andere ontwerpers, ondergeschikt moeten
worden gemaakt aan het belang van Leiden, dat hier samen
valt met het belang van de Nederlandsche bouwkunst.
Iedere partijdigheid, zelfs die, welke gegrond is op een alles
zins gerechtvaardigde waardeering van Kropholler als archi
tect, moet volstrekt uitgeschakeld worden. Maar ook de
omstandigheid, dat deze of gene professor en predikant en
criticus voor schilder- of beeldhouwkunst het plan Krop
holler veel mooier vindt dan het plan Blaauw, is ten aan
zien van de cultureele belangen, welke hier op het spel staan
volstrekt onbelangrijk."
Spreker stapt hiermede van de bespreking van dit plan
af en komt thans tot het plan van de gebr. van Nieukerken.
Spreker heeft zich met verbazing afgevraagd, hoe de
heer Beekenkamp en zijn mede-voorstellers den moed hebben
gehad een voorstel in te dienen om ook het plan-van Nieu
kerken in de beoordeeling te betrekken. De Commissie van
Fabricage heeft- misschien wel van 20 architecten teekeningen
en plannen van bouwwerken van heinde en ver gezien. De
heer Beekenkamp heeft nooit in de commissie voorgesteld om
ook teekeningen en plannen van de gebr. van Nieukerken
te laten komen.
De heer Manders zegt nu: „jawel", maar er is spreker
niets van bekend. Het is voor spreker onbegrijpelijk, hoe de
heer Beekenkamp ineens zoo geporteerd kan zijn voor het
plan-van Nieukerken. Spreker wil aannemen, dat de heer
Beekenkamp er in de Commissie van Fabricage niet aan
gedacht heeft, en neemt het hem ook niet kwalijk, doch ook
toen het voorstel van Burgemeester en Wethouders in de
Raadsvergadering van 11 Juli 1932 werd behandeld, heeft de
heer Beekenkamp niet het denkbeeld geopperd ook de
gebroeders van Nieukerken in de stadhuiskwestie te be
trekken. Toen kon de heer Beekenkamp het wel geweten
hebben, want het eerste schetsplan van gebr. van Nieukerken
had spreker reeds vóór de vergadering van 11 Juli 1932 gezien.
Alle leden hadden het gezien kunnen hebben, want maanden
lang hebben de gebroeders van Nieukerken de Raadsleden
afgeloopen om op de een of andere wijze de architecten
Blaauw en Kropholler zoo af te breken, dat er niets van
dezen overbleef. Spreker heeft er dan ook verstomd van ge
staan, dat de heer Beekenkamp den moed had, een dergelijk
voorstel rauwelings in te dienen, terwijl hij tijd genoeg heeft